Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal concilio

Vertaal concilio van Spaans naar Nederlands

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

concilio:
- synode; kerkvergadering; concilie
conciliar:
- overbruggen; uitpraten; ruzie bijleggen; afstemmen
Wiktionary:
- concilio → concilie
- conciliar → bijleggen, verzoenen
- conciliar → overeenbrengen

Spaans

Uitgebreide vertaling voor concilio (Spaans) in het Nederlands

concilio:

concilio [el ~] zelfstandig naamwoord

el concilio (sínodo)
de synode; de kerkvergadering
- synode [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
- kerkvergadering [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
el concilio
concilie
- concilie

Vertaal Matrix voor concilio:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
kerkvergadering	concilio; sínodo
synode	concilio; sínodo
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
concilie	concilio

Verwante woorden van "concilio":

concilios

Synoniemen voor "concilio":

junta; asamblea; agrupación; reunión; congregación; asociación; corporación; sociedad; comité; grupo

Wiktionary: concilio

concilio

noun

vergadering van kerkelijke ambtsdragers, voornamelijk bisschoppen, onder leiding van de paus
- concilie → concilio

conciliar:

conciliar werkwoord

conciliar (salvar)
overbruggen
- overbruggen werkwoord (overbrug, overbrugt, overbrugde, overbrugden, overbrugd)
conciliar (dirimir)
uitpraten; ruzie bijleggen
- uitpraten werkwoord (praat uit, praatte uit, praatten uit, uitgepraat)
- ruzie bijleggen werkwoord
conciliar
afstemmen
- afstemmen werkwoord (stem af, stemt af, stemde af, stemden af, afgestemd)

Conjugations for conciliar:

presente

concilio
concilias
concilia
conciliamos
conciliáis
concilian

imperfecto

conciliaba
conciliabas
conciliaba
conciliábamos
conciliabais
conciliaban

indefinido

concilié
conciliaste
concilió
conciliamos
conciliasteis
conciliaron

fut. de ind.

conciliaré
conciliarás
conciliará
conciliaremos
conciliaréis
conciliarán

condic.

conciliaría
conciliarías
conciliaría
conciliaríamos
conciliaríais
conciliarían

pres. de subj.

que concilie
que concilies
que concilie
que conciliemos
que conciliéis
que concilien

imp. de subj.

que conciliara
que conciliaras
que conciliara
que conciliáramos
que conciliarais
que conciliaran

miscelánea

¡concilia!
¡conciliad!
¡no concilies!
¡no conciliéis!
conciliado
conciliando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor conciliar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afstemmen		ajuste; atonar; igualación; poner a tono; reglaje; regulación; regular; sincronización; sintonizar
uitpraten		terminar; terminar hablando
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
afstemmen	conciliar	acondicionar; adaptar; adaptar a; ajustar; ajustar a; armonizar; declinar; denegar; descartar; desconocer; desestimar; encaminarse; enfocar; formar; hacer volver; instalar; negar; no aceptar; no aprobar; no funcionar; rebatir; rechazar; rechazar por votación; regular; rehusar; renunciar a; repeler; sacudir; sincronizar; sintonizar; subastar; suspender
overbruggen	conciliar; salvar
ruzie bijleggen	conciliar; dirimir	hacer paces
uitpraten	conciliar; dirimir	discutir; hablar de

Synoniemen voor "conciliar":

abogar; defender; interceder; apoyar; proteger; respaldar; mediar; negociar; reconciliar; arbitrar; moderar
acordar; determinar; resolver; decidir; adoptar; establecer; concertar; convenir; pactar
armonizar; harmonizar; avenir; aproximar; acercar; arreglar; coordinar; combinar; pegar; ir; entonar; acoplar; ajustar

Wiktionary: conciliar

conciliar

verb

meningsverschil of ruzie oplossen.
- bijleggen → conciliar
vrede laten sluiten
- verzoenen → reconciliar; conciliar; avenir

Cross Translation:

From	To	Via
• conciliar	→ overeenbrengen	↔ concilier — accorder ensemble des personnes diviser d’opinion, d’intérêt.