Spaans

Uitgebreide vertaling voor condena (Spaans) in het Nederlands

condena:

condena [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la condena (duración de la encarcelación; duración de la pena)
    de straftijd
  2. la condena (condenación; sentencia; veredicto)
    schuldig verklaring
  3. la condena (condenación; fallo; veredicto; desaprobación)
    de veroordeling; de schuldigverklaring
  4. la condena (veredicto; sentencia; fallo; condenación; auto)
    het vonnis; de veroordeling

Vertaal Matrix voor condena:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schuldig verklaring condena; condenación; sentencia; veredicto
schuldigverklaring condena; condenación; desaprobación; fallo; veredicto
straftijd condena; duración de la encarcelación; duración de la pena
veroordeling auto; condena; condenación; desaprobación; fallo; sentencia; veredicto
vonnis auto; condena; condenación; fallo; sentencia; veredicto criterio; fallo; juicio; opinión; sentencia

Synoniemen voor "condena":


Wiktionary: condena

condena
noun
  1. veroordeling

Cross Translation:
FromToVia
condena vonnis; uitspraak; oordeel sentence — decision of a jury
condena veroordeling sentence — judicial order for punishment, conviction
condena straf sentence — punishment imposed on a person convicted of a crime

condenar:

condenar werkwoord

  1. condenar
    veroordelen; vonnissen
    • veroordelen werkwoord (veroordeel, veroordeelt, veroordeelde, veroordeelden, veroordeeld)
    • vonnissen werkwoord (vonnis, vonnist, vonniste, vonnisten, gevonnist)
  2. condenar (reprender; sacar; eliminar; )
    beschuldigen; verwijten; aanrekenen; voorhouden; blameren; voor de voeten gooien; berispen; aanwrijven; laken; nadragen; gispen
    • beschuldigen werkwoord (beschuldig, beschuldigt, beschuldigde, beschuldigden, beschuldigd)
    • verwijten werkwoord (verwijt, verweet, verweten, verweten)
    • aanrekenen werkwoord (reken aan, rekent aan, rekende aan, rekenden aan, aangerekend)
    • voorhouden werkwoord (houd voor, houdt voor, hield voor, hielden voor, voorgehouden)
    • blameren werkwoord (blameer, blameert, blameerde, blameerden, geblameerd)
    • berispen werkwoord (berisp, berispt, berispte, berispten, berispt)
    • aanwrijven werkwoord
    • laken werkwoord (laak, laakt, laakte, laakten, gelaakt)
    • nadragen werkwoord (draag na, draagt na, droeg na, droegen na, nagedragen)
    • gispen werkwoord (gisp, gispt, gispte, gispten, gegispt)
  3. condenar (perseguir; proseguir; enjuiciar; )
    berechten; vervolgen
    • berechten werkwoord (berecht, berechtte, berechtten, berecht)
    • vervolgen werkwoord (vervolg, vervolgt, vervolgde, vervolgden, vervolgd)
  4. condenar (maldecir; imprecar)
    vervloeken; verdoemen; verwensen
    • vervloeken werkwoord (vervloek, vervloekt, vervloekte, vervloekten, vervloekt)
    • verdoemen werkwoord (verdoem, verdoemt, verdoemde, verdoemden, verdoemd)
    • verwensen werkwoord (verwens, verwenst, verwenste, verwensten, verwenst)
  5. condenar (declarar hereje)
    verketteren
    • verketteren werkwoord (verketter, verkettert, verketterde, verketterden, verketterd)
  6. condenar (maldecir)
    verdoemen; veroordelen tot de hel

Conjugations for condenar:

presente
  1. condeno
  2. condenas
  3. condena
  4. condenamos
  5. condenáis
  6. condenan
imperfecto
  1. condenaba
  2. condenabas
  3. condenaba
  4. condenábamos
  5. condenabais
  6. condenaban
indefinido
  1. condené
  2. condenaste
  3. condenó
  4. condenamos
  5. condenasteis
  6. condenaron
fut. de ind.
  1. condenaré
  2. condenarás
  3. condenará
  4. condenaremos
  5. condenaréis
  6. condenarán
condic.
  1. condenaría
  2. condenarías
  3. condenaría
  4. condenaríamos
  5. condenaríais
  6. condenarían
pres. de subj.
  1. que condene
  2. que condenes
  3. que condene
  4. que condenemos
  5. que condenéis
  6. que condenen
imp. de subj.
  1. que condenara
  2. que condenaras
  3. que condenara
  4. que condenáramos
  5. que condenarais
  6. que condenaran
miscelánea
  1. ¡condena!
  2. ¡condenad!
  3. ¡no condenes!
  4. ¡no condenéis!
  5. condenado
  6. condenando
1. yo, 2. tĆŗ, 3. Ć©l/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor condenar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
berechten enjuiciamento; procesamiento
beschuldigen acusación
laken armario para la ropa blanca; lana; lino; mantel; mortaja; ropa blanca; ropa de cama; sábana; sábanas; tela
verwijten reproches
vonnissen enjuiciamentos
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanrekenen amanecer; amonestar; arrebatar; borrar; clarear; condenar; culpar; eliminar; enjugar; hacer ver; iluminarse; librarse de; notar; reconvenir; reprender; sacar achacar; amanecer; amonestar; arrebatar; atribuir; desaparecer; echar la culpa; escandalizar; reprochar
aanwrijven amanecer; amonestar; arrebatar; borrar; clarear; condenar; culpar; eliminar; enjugar; hacer ver; iluminarse; librarse de; notar; reconvenir; reprender; sacar amanecer; amonestar; arrebatar; desacreditar; desaparecer; echar en cara; escandalizar; recriminar; reprochar
berechten condenar; enjuiciar; pasar por; perseguir; perseguir judicialmente; procesar; proseguir; sentenciar; someter a juicio
berispen amanecer; amonestar; arrebatar; borrar; clarear; condenar; culpar; eliminar; enjugar; hacer ver; iluminarse; librarse de; notar; reconvenir; reprender; sacar amonestar; censurar; criticar; declarar hereje; notar; reconvenir; regañar; reprender; reprobar; señalar; vituperar
beschuldigen amanecer; amonestar; arrebatar; borrar; clarear; condenar; culpar; eliminar; enjugar; hacer ver; iluminarse; librarse de; notar; reconvenir; reprender; sacar acusar; adivinar; barruntar; conjeturar; culpar; desacreditar; echar en cara; inculpar; recriminar; reprochar; sospechar
blameren amanecer; amonestar; arrebatar; borrar; clarear; condenar; culpar; eliminar; enjugar; hacer ver; iluminarse; librarse de; notar; reconvenir; reprender; sacar desacreditar; echar en cara; escandalizar; recriminar; reprochar
gispen amanecer; amonestar; arrebatar; borrar; clarear; condenar; culpar; eliminar; enjugar; hacer ver; iluminarse; librarse de; notar; reconvenir; reprender; sacar
laken amanecer; amonestar; arrebatar; borrar; clarear; condenar; culpar; eliminar; enjugar; hacer ver; iluminarse; librarse de; notar; reconvenir; reprender; sacar desacreditar; echar en cara; recriminar; reprochar
nadragen amanecer; amonestar; arrebatar; borrar; clarear; condenar; culpar; eliminar; enjugar; hacer ver; iluminarse; librarse de; notar; reconvenir; reprender; sacar desacreditar; echar en cara; recriminar; reprochar
verdoemen condenar; imprecar; maldecir
verketteren condenar; declarar hereje
veroordelen condenar desaprobar
veroordelen tot de hel condenar; maldecir
vervloeken condenar; imprecar; maldecir
vervolgen condenar; enjuiciar; pasar por; perseguir; perseguir judicialmente; procesar; proseguir; sentenciar; someter a juicio afanarse tras; alargar; aspirar a; cazar; continuar; perseguir; perseguir judicialmente; procesar; prolongar; proseguir; seguir
verwensen condenar; imprecar; maldecir
verwijten amanecer; amonestar; arrebatar; borrar; clarear; condenar; culpar; eliminar; enjugar; hacer ver; iluminarse; librarse de; notar; reconvenir; reprender; sacar
vonnissen condenar sentenciar
voor de voeten gooien amanecer; amonestar; arrebatar; borrar; clarear; condenar; culpar; eliminar; enjugar; hacer ver; iluminarse; librarse de; notar; reconvenir; reprender; sacar desacreditar; echar en cara; recriminar; reprochar
voorhouden amanecer; amonestar; arrebatar; borrar; clarear; condenar; culpar; eliminar; enjugar; hacer ver; iluminarse; librarse de; notar; reconvenir; reprender; sacar

Synoniemen voor "condenar":


Wiktionary: condenar

condenar
verb
  1. in een rechtszaak een oordeel uitspreken

Cross Translation:
FromToVia
condenar veroordelen condemn — to confer eternal divine punishment upon
condenar straffen; veroordelen sentence — declare a sentence on a convicted person
condenar veroordelen condamner — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van condena