Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal contemporizar

Vertaal contemporizar van Spaans naar Nederlands

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

contemporizar:
- schipperen; laveren; opkruisen; oplaveren

Spaans

Uitgebreide vertaling voor contemporizar (Spaans) in het Nederlands

contemporizar:

contemporizar werkwoord

contemporizar (bandearse)
schipperen; laveren
- schipperen werkwoord (schipper, schippert, schipperde, schipperden, geschipperd)
- laveren werkwoord (laveer, laveert, laveerde, laveerden, gelaveerd)
contemporizar (clavar; cruzar; navegar; maniobrar; bordear; transigir; crucificar; bandearse; virar de bordo; dar una de cal y otra de arena; nadar y guardar la ropa)
opkruisen; oplaveren
- opkruisen werkwoord
- oplaveren werkwoord

Conjugations for contemporizar:

presente

contemporizo
contemporizas
contemporiza
contemporizamos
contemporizáis
contemporizan

imperfecto

contemporizaba
contemporizabas
contemporizaba
contemporizábamos
contemporizabais
contemporizaban

indefinido

contemporicé
contemporizaste
contemporizó
contemporizamos
contemporizasteis
contemporizaron

fut. de ind.

contemporizaré
contemporizarás
contemporizará
contemporizaremos
contemporizaréis
contemporizarán

condic.

contemporizaría
contemporizarías
contemporizaría
contemporizaríamos
contemporizaríais
contemporizarían

pres. de subj.

que contemporice
que contemporices
que contemporice
que contemporicemos
que contemporicéis
que contemporicen

imp. de subj.

que contemporizara
que contemporizaras
que contemporizara
que contemporizáramos
que contemporizarais
que contemporizaran

miscelánea

¡contemporiza!
¡contemporizad!
¡no contemporices!
¡no contemporicéis!
contemporizado
contemporizando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor contemporizar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
laveren		bordear
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
laveren	bandearse; contemporizar	bordear; navegar
opkruisen	bandearse; bordear; clavar; contemporizar; crucificar; cruzar; dar una de cal y otra de arena; maniobrar; nadar y guardar la ropa; navegar; transigir; virar de bordo
oplaveren	bandearse; bordear; clavar; contemporizar; crucificar; cruzar; dar una de cal y otra de arena; maniobrar; nadar y guardar la ropa; navegar; transigir; virar de bordo
schipperen	bandearse; contemporizar