Spaans

Uitgebreide vertaling voor debilitarse (Spaans) in het Nederlands

debilitarse:

debilitarse werkwoord

  1. debilitarse (debilitar)
    verzwakken; aftakelen; wegglijden
    • verzwakken werkwoord (verzwak, verzwakt, verzwakte, verzwakten, verzwakt)
    • aftakelen werkwoord (takel af, takelt af, takelde af, takelden af, afgetakeld)
    • wegglijden werkwoord (glijd weg, glijdt weg, gleed weg, gleden weg, weggegleden)
  2. debilitarse (perder fuerza; debilitar; aflojarse)
    verzwakken; uitputten; verslappen; zwakker worden; aan kracht inboeten; zwak worden
    • verzwakken werkwoord (verzwak, verzwakt, verzwakte, verzwakten, verzwakt)
    • uitputten werkwoord (put uit, putte uit, putten uit, uitgeput)
    • verslappen werkwoord (verslap, verslapt, verslapte, verslapten, verslapt)
    • zwakker worden werkwoord
    • aan kracht inboeten werkwoord (boet aan kracht in, boette aan kracht in, boetten aan kracht in, aan kracht ingeboet)
    • zwak worden werkwoord
  3. debilitarse (enfriarse; calmarse; hundirse; )
    bekoelen
    • bekoelen werkwoord (bekoel, bekoelt, bekoelde, bekoelden, bekoeld)
  4. debilitarse (aflojar; entibiar)
    verslappen; verflauwen
    • verslappen werkwoord (verslap, verslapt, verslapte, verslapten, verslapt)
    • verflauwen werkwoord (verflauw, verflauwt, verflauwde, verflauwden, verflauwd)
  5. debilitarse (menguar; atenuarse)
    wegebben

Conjugations for debilitarse:

presente
  1. me debilito
  2. te debilitas
  3. se debilita
  4. nos debilitamos
  5. os debilitáis
  6. se debilitan
imperfecto
  1. me debilitaba
  2. te debilitabas
  3. se debilitaba
  4. nos debilitábamos
  5. os debilitabais
  6. se debilitaban
indefinido
  1. me debilité
  2. te debilitaste
  3. se debilitó
  4. nos debilitamos
  5. os debilitasteis
  6. se debilitaron
fut. de ind.
  1. me debilitaré
  2. te debilitarás
  3. se debilitará
  4. nos debilitaremos
  5. os debilitaréis
  6. se debilitarán
condic.
  1. me debilitaría
  2. te debilitarías
  3. se debilitaría
  4. nos debilitaríamos
  5. os debilitaríais
  6. se debilitarían
pres. de subj.
  1. que me debilite
  2. que te debilites
  3. que se debilite
  4. que nos debilitemos
  5. que os debilitéis
  6. que se debiliten
imp. de subj.
  1. que me debilitara
  2. que te debilitaras
  3. que se debilitara
  4. que nos debilitáramos
  5. que os debilitarais
  6. que se debilitaran
miscelánea
  1. ¡debilitate!
  2. ¡debilitaos!
  3. ¡no te debilites!
  4. ¡no os debilitéis!
  5. debilitado
  6. debilitándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

debilitarse [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el debilitarse (disminuir)
    afnemen; achteruitgaan; verminderen in kracht

Vertaal Matrix voor debilitarse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
achteruitgaan debilitarse; disminuir
afnemen debilitarse; disminuir desempolvar; limpiar; limpiar el polvo; quitar el polvo
bekoelen refrigerar
uitputten cansar; fatigar
verminderen in kracht debilitarse; disminuir
verslappen debilitación
verzwakken debilitación
wegglijden resbalón
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan kracht inboeten aflojarse; debilitar; debilitarse; perder fuerza
achteruitgaan abreviar; ahorrar; arredrarse; arruinar; bajar; decaer; decrecer; degenerar; degenerarse; desaparecer; descender; disminuir; echarse para atrás; gastarse; llevarse; malograr; menguar; pasar; podrirse; rebajar; recortar; reducir; regresar; remover; retirarse; retroceder; robar; vencer
afnemen abreviar; ahorrar; alejarse; aminorar; atenuar; bajar; coger; decaer; decrecer; desaparecer; descender; desempolvar; despolvar; despolvorear; disminuir; distanciar; expulsar; extirpar; hurtqr; ir a buscar; llevarse; menguar; mermar; quitar; quitar el polvo de; rebajar; recoger; recortar; reducir; reducirse; regresar; remover; restringir; retirar; robar; separar; traer; vencer
aftakelen debilitar; debilitarse irse a pique; zozobrar
bekoelen calmarse; debilitarse; enfriarse; entibiarse; helarse; hundirse; sosegarse; tranquilizarse
uitputten aflojarse; debilitar; debilitarse; perder fuerza aflojar; agotar; cansar; consumirse; morir de sed
verflauwen aflojar; debilitarse; entibiar adormilarse; amodorrarse; calmarse; disminuir; helarse; hundirse; tranquilizarse
verslappen aflojar; aflojarse; debilitar; debilitarse; entibiar; perder fuerza
verzwakken aflojarse; debilitar; debilitarse; perder fuerza
wegebben atenuarse; debilitarse; menguar
wegglijden debilitar; debilitarse irse a pique; zozobrar
zwak worden aflojarse; debilitar; debilitarse; perder fuerza
zwakker worden aflojarse; debilitar; debilitarse; perder fuerza

Synoniemen voor "debilitarse":


Wiktionary: debilitarse

debilitarse
verb
  1. zwakker worden

Cross Translation:
FromToVia
debilitarse verzwakken weaken — to become weaker

Computer vertaling door derden: