Spaans

Uitgebreide vertaling voor descomponer (Spaans) in het Nederlands

descomponer:

descomponer werkwoord

  1. descomponer (analizar; disecar)
    ontleden; uit elkaar nemen; anatomiseren
    • ontleden werkwoord (ontleed, ontleedt, ontleedde, ontleedden, ontleden)
    • uit elkaar nemen werkwoord (neem uit elkaar, neemt uit elkaar, nam uit elkaar, namen uit elkaar, uit elkaar genomen)
    • anatomiseren werkwoord
  2. descomponer (analizar; disecar)
    analyseren; ontleden
    • analyseren werkwoord (analyseer, analyseert, analyseerde, analyseerden, geanalyseerd)
    • ontleden werkwoord (ontleed, ontleedt, ontleedde, ontleedden, ontleden)
  3. descomponer (derretirse; disolver; rescindir; disolverse)
    ontbinden; opheffen; uiteen doen gaan
    • ontbinden werkwoord (ontbind, ontbindt, ontbond, ontbonden, ontbonden)
    • opheffen werkwoord (hef op, heft op, hief op, hieven op, opgeheven)
    • uiteen doen gaan werkwoord
  4. descomponer (denudar; desenterrar; excavar)
    blootleggen
    • blootleggen werkwoord (leg bloot, legt bloot, legde bloot, legden bloot, blootgelegd)
  5. descomponer (ajustar cuentas; pagar; saldar)
    verrekenen; afrekenen; afbetalen; vereffenen
    • verrekenen werkwoord (verreken, verrekent, verrekende, verrekenden, verrekend)
    • afrekenen werkwoord (reken af, rekent af, rekende af, rekenden af, afgerekend)
    • afbetalen werkwoord (betaal af, betaalt af, betaalde af, betaalden af, afbetaald)
    • vereffenen werkwoord (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
  6. descomponer (explotar; descorrer; descubrir)
    ontginnen; bouwklaar maken

Conjugations for descomponer:

presente
  1. descompongo
  2. descompones
  3. descompone
  4. descomponemos
  5. descomponéis
  6. descomponen
imperfecto
  1. descomponía
  2. descomponías
  3. descomponía
  4. descomponíamos
  5. descomponíais
  6. descomponían
indefinido
  1. descompuse
  2. descompusiste
  3. descompuso
  4. descompusimos
  5. descompusisteis
  6. descompusieron
fut. de ind.
  1. descompondré
  2. descompondrás
  3. descompondrá
  4. descompondremos
  5. descompondréis
  6. descompondrán
condic.
  1. descompondría
  2. descompondrías
  3. descompondría
  4. descompondríamos
  5. descompondríais
  6. descompondrían
pres. de subj.
  1. que descomponga
  2. que descompongas
  3. que descomponga
  4. que descompongamos
  5. que descompongáis
  6. que descompongan
imp. de subj.
  1. que descompusiera
  2. que descompusieras
  3. que descompusiera
  4. que descompusiéramos
  5. que descompusierais
  6. que descompusieran
miscelánea
  1. ¡descompon!
  2. ¡descomponed!
  3. ¡no descompongas!
  4. ¡no descompongáis!
  5. descompuesto
  6. descomponiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

descomponer [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el descomponer (demolición; romper; fraccionar; derribos)
    de sloop; de afbraak
    • sloop [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • afbraak [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor descomponer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbetalen desembolsar; pagar a plazos
afbraak demolición; derribos; descomponer; fraccionar; romper
afrekenen ajustar cuentas; arreglar cuentas; arreglo; disposición; liquidación de cuentas; liquidar cuentas; saldo
analyseren análisis
ontbinden desliarse; rescición
ontleden análisis
opheffen abolición; anular; cancelación; cierre; desdecirse; liquidación; revocar
sloop demolición; derribos; descomponer; fraccionar; romper
vereffenen ajustar cuentas; arreglar cuentas; liquidar cuentas
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbetalen ajustar cuentas; descomponer; pagar; saldar
afrekenen ajustar cuentas; descomponer; pagar; saldar admitir; atender; gratificar; pagar; premiar; recompensar; remunerar; retribuir
analyseren analizar; descomponer; disecar
anatomiseren analizar; descomponer; disecar
blootleggen denudar; descomponer; desenterrar; excavar descubrir; desenmascarar; destapar; exhibir; exponer; presentar
bouwklaar maken descomponer; descorrer; descubrir; explotar
ontbinden derretirse; descomponer; disolver; disolverse; rescindir descomponerse; disociar; interrumpir; podrirse; pudrirse; quebrar; romper; separar
ontginnen descomponer; descorrer; descubrir; explotar cultivar; desarrollar; evolucionar; explotar; roturar
ontleden analizar; descomponer; disecar
opheffen derretirse; descomponer; disolver; disolverse; rescindir alzar; anular; cancelar; disipar; disociar; elevar; interrumpir; levantar; liquidar; quebrar; romper; separar; subir; suprimir; timar
uit elkaar nemen analizar; descomponer; disecar cambiar la fecha; desarmar; desmantelar; desmontar; despachar; desplazar; expulsar; extirpar; mudarse; trasladar; trasladarse
uiteen doen gaan derretirse; descomponer; disolver; disolverse; rescindir
vereffenen ajustar cuentas; descomponer; pagar; saldar arreglar; descontar; pagar; saldar; saldar una cuenta
verrekenen ajustar cuentas; descomponer; pagar; saldar calcular mal; compensar; deducir; descontar; errar el cálculo; implicar; saldar una cuenta

Synoniemen voor "descomponer":


Wiktionary: descomponer

descomponer
verb
  1. het uiteen (laten) vallen van een chemische stof in een aantal andere
  2. anatomiseren, analyseren

Cross Translation:
FromToVia
descomponer ontbinden decompose — to separate
descomponer verslechteren; verzwakken; beschadigen impair — have a diminishing effect on
descomponer analyseren; ontleden parse — resolve into its elements (grammar)