Spaans

Uitgebreide vertaling voor desecho (Spaans) in het Nederlands

desecho:

desecho [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el desecho (cosa arrumbada; cosa desechada; cosa arrinconada)
    het afdankertje

Vertaal Matrix voor desecho:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdankertje cosa arrinconada; cosa arrumbada; cosa desechada; desecho

Verwante woorden van "desecho":


Synoniemen voor "desecho":


Wiktionary: desecho


Cross Translation:
FromToVia
desecho afval; vuilnis; prullaria; puin; rommel; rommelzooi; vuil débrisreste d’une chose brisée ou en partie détruire.

desechar:

desechar werkwoord

  1. desechar (arrojar; echar; tirar)
    weggooien
    • weggooien werkwoord (gooi weg, gooit weg, gooide weg, gooiden weg, weggegooid)
  2. desechar (enseñarle la puerta a una; despedir; arrumbar; ser despedido; echar fuera)
    afdanken; afvloeien; van zijn positie verdrijven; congé geven; eruit gooien; aan de dijk zetten
    • afdanken werkwoord (dank af, dankt af, dankte af, dankten af, afgedankt)
    • afvloeien werkwoord (vloei af, vloeit af, vloeide af, vloeiden af, afgevloeid)
    • van zijn positie verdrijven werkwoord (verdrijf van zijn positie, verdrijft van zijn positie, verdreef van zijn positie, verdreven van zijn positie, van zijn positie verdreven)
    • congé geven werkwoord
    • eruit gooien werkwoord (gooi eruit, gooit eruit, gooide eruit, gooiden eruit, eruit gegooid)
    • aan de dijk zetten werkwoord (zet aan de dijk, zette aan de dijk, zetten aan de dijk, aan de dijk gezet)
  3. desechar (abolir; deshacerse de; suprimir; despedir a)
    afschaffen
    • afschaffen werkwoord (schaf af, schaft af, schafte af, schaften af, afgeschaft)
  4. desechar (descartar; despedir; echar; tirar)
    ecarteren; afdanken
    • ecarteren werkwoord (ecarteer, ecarteert, ecarteerde, ecarteerden, geecarteerd)
    • afdanken werkwoord (dank af, dankt af, dankte af, dankten af, afgedankt)
  5. desechar (tirar; arrojar; echar; )
    wegsmijten
    • wegsmijten werkwoord (smijt weg, smeet weg, smeten weg, weggesmeten)

Conjugations for desechar:

presente
  1. desecho
  2. desechas
  3. desecha
  4. desechamos
  5. desecháis
  6. desechan
imperfecto
  1. desechaba
  2. desechabas
  3. desechaba
  4. desechábamos
  5. desechabais
  6. desechaban
indefinido
  1. deseché
  2. desechaste
  3. desechó
  4. desechamos
  5. desechasteis
  6. desecharon
fut. de ind.
  1. desecharé
  2. desecharás
  3. desechará
  4. desecharemos
  5. desecharéis
  6. desecharán
condic.
  1. desecharía
  2. desecharías
  3. desecharía
  4. desecharíamos
  5. desecharíais
  6. desecharían
pres. de subj.
  1. que deseche
  2. que deseches
  3. que deseche
  4. que desechemos
  5. que desechéis
  6. que desechen
imp. de subj.
  1. que desechara
  2. que desecharas
  3. que desechara
  4. que desecháramos
  5. que desecharais
  6. que desecharan
miscelánea
  1. ¡desecha!
  2. ¡desechad!
  3. ¡no deseches!
  4. ¡no desechéis!
  5. desechado
  6. desechando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor desechar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdanken despedir
afschaffen despedir
afvloeien desaguar; despegar; drenar
ecarteren descartarse
weggooien echar; tirar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan de dijk zetten arrumbar; desechar; despedir; echar fuera; enseñarle la puerta a una; ser despedido
afdanken arrumbar; descartar; desechar; despedir; echar; echar fuera; enseñarle la puerta a una; ser despedido; tirar
afschaffen abolir; desechar; deshacerse de; despedir a; suprimir
afvloeien arrumbar; desechar; despedir; echar fuera; enseñarle la puerta a una; ser despedido derramarse
congé geven arrumbar; desechar; despedir; echar fuera; enseñarle la puerta a una; ser despedido
ecarteren descartar; desechar; despedir; echar; tirar alejarse; distanciar; expulsar; extirpar; quitar
eruit gooien arrumbar; desechar; despedir; echar fuera; enseñarle la puerta a una; ser despedido
van zijn positie verdrijven arrumbar; desechar; despedir; echar fuera; enseñarle la puerta a una; ser despedido
weggooien arrojar; desechar; echar; tirar
wegsmijten arrojar; derrochar; desechar; desperdiciar; despilfarrar; dilapidar; echar; echar a perder; malgastar; tirar

Synoniemen voor "desechar":


Wiktionary: desechar


Cross Translation:
FromToVia
desechar achterlaten; van de hand doen jettison — to let go or get rid of
desechar weggooien throw away — discard or dispose of