Disputar in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

disputar:
- ruziën; ruzie maken; twisten; krakelen; kiften; kijven; discussiëren; debatteren; disputeren; argumenteren; redetwisten
Wiktionary:
- disputar → bespreken, betwisten, disputeren, kibbelen, kiften, kijven, krakelen, ruziën, vitten
- disputar → bedillen, haarkloven, het lastig maken, muggeziften, vitten

Spaans

Uitgebreide vertaling voor disputar (Spaans) in het Nederlands

disputar:

disputar werkwoord

disputar (altercar; discutir; pelear; regañar)
ruziën; ruzie maken; twisten; krakelen; kiften; kijven
- ruziën werkwoord (ruzie, ruziet, ruziede, ruzieden, geruzied)
- ruzie maken werkwoord (maak ruzie, maakt ruzie, maakte ruzie, maakten ruzie, ruzie gemaakt)
- twisten werkwoord (twist, twistte, twistten, getwist)
- krakelen werkwoord
- kiften werkwoord (kift, kiftte, kiftten, gekift)
- kijven werkwoord (kijf, kijft, keef, keven, gekeven)
disputar (discutir; debatir)
discussiëren; debatteren
- discussiëren werkwoord
- debatteren werkwoord (debatteer, debatteert, debatteerde, debatteerden, gedebatteerd)
disputar (discutir; argumentar; rebatir; contradecir; replicar; argüir)
twisten; disputeren; argumenteren; redetwisten
- twisten werkwoord (twist, twistte, twistten, getwist)
- disputeren werkwoord (disputeer, disputeert, disputeerde, disputeerden, gedisputeerd)
- argumenteren werkwoord (argumenteer, argumenteert, argumenteerde, argumenteerden, geargumenteerd)
- redetwisten werkwoord (redetwist, redetwistte, redetwistten, geredetwist)

Conjugations for disputar:

presente

disputo
disputas
disputa
disputamos
disputáis
disputan

imperfecto

disputaba
disputabas
disputaba
disputábamos
disputabais
disputaban

indefinido

disputé
disputaste
disputó
disputamos
disputasteis
disputaron

fut. de ind.

disputaré
disputarás
disputará
disputaremos
disputaréis
disputarán

condic.

disputaría
disputarías
disputaría
disputaríamos
disputaríais
disputarían

pres. de subj.

que dispute
que disputes
que dispute
que disputemos
que disputéis
que disputen

imp. de subj.

que disputara
que disputaras
que disputara
que disputáramos
que disputarais
que disputaran

miscelánea

¡disputa!
¡disputad!
¡no disputes!
¡no disputéis!
disputado
disputando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor disputar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
ruzie maken		discutir; pelearse; reñirse
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
argumenteren	argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; rebatir; replicar	argumentar
debatteren	debatir; discutir; disputar
discussiëren	debatir; discutir; disputar
disputeren	argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; rebatir; replicar
kiften	altercar; discutir; disputar; pelear; regañar	palotear
kijven	altercar; discutir; disputar; pelear; regañar
krakelen	altercar; discutir; disputar; pelear; regañar
redetwisten	argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; rebatir; replicar
ruzie maken	altercar; discutir; disputar; pelear; regañar
ruziën	altercar; discutir; disputar; pelear; regañar
twisten	altercar; argumentar; argüir; contradecir; discutir; disputar; pelear; rebatir; regañar; replicar	discutir; enroscarse; pelearse de palabra; pelotear; retorcerse; reñir; serpentear; torcerse

Synoniemen voor "disputar":

boxear; luchar; combatir
lidiar; discutir; debatir; polemizar; controvertir; contender; litigar; tratar; deliberar; rivalizar; porfiar
reñir; altercar
batallar; pelear; guerrear

Wiktionary: disputar

disputar

verb

een gesprek over een bepaald onderwerp voeren
- bespreken → discutir; disputar; debatir; controvertir; tratar de; hablar de
iemand iets ~ iemand het recht ergens toe trachten te ontzeggen
- betwisten → cuestionar; disputar; discutir; impugnar
intr|nld (wetenschappelijk) redetwisten
- disputeren → disputar
woordenstrijd hebben
- kibbelen → reñir; disputar; altercar
intr|nld ruzie maken
- kiften → disputar; reñir
ruzie maken, een woordenstrijd hebben
- kijven → disputar; reñir; barajar
intr|nld luidruchtig ruzie maken
- krakelen → disputar; reñir
(inergatief) ruzie maken.
- ruziën → disputar; reñir
op gezochte, kleinzielige wijze afbrekende kritiek uitoefenen, kleingeestige aanmerkingen maken
- vitten → criticar; disputar; zaherir

Cross Translation:

From	To	Via
• disputar	→ bedillen; haarkloven; het lastig maken; muggeziften; vitten	↔ chicaner — user de chicane.

Remove Ads

Vertaal disputar van Spaans naar Nederlands

Uitgebreide vertaling voor disputar (Spaans) in het Nederlands

disputar:

disputar werkwoord

disputar (altercar; discutir; pelear; regañar)

disputar (discutir; debatir)

disputar (discutir; argumentar; rebatir; contradecir; replicar; argüir)

Conjugations for disputar:

presente

imperfecto

indefinido

fut. de ind.

condic.

pres. de subj.

imp. de subj.

miscelánea

Vertaal Matrix voor disputar:

Synoniemen voor "disputar":

Wiktionary: disputar