Esputo in het Nederlands vertaald uit het Spaans

Remove Ads

Overzicht

Spaans naar Nederlands: Meer gegevens...

esputo:
- kwat; rochel; fluim; sputum
esputar:
- klepperen; fluimen; slijm opgeven
Wiktionary:
- esputar → braken
- esputar → spugen, spuwen, rochelen, braken, kotsen, overgeven, vomeren, uitbraken, walgen

Spaans

Uitgebreide vertaling voor esputo (Spaans) in het Nederlands

esputo:

esputo [el ~] zelfstandig naamwoord

el esputo (gargajo; flema)
kwat; de rochel; de fluim
- kwat [znw.] zelfstandig naamwoord
- rochel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
- fluim [de ~] zelfstandig naamwoord
el esputo
het sputum
- sputum [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor esputo:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
fluim	esputo; flema; gargajo
kwat	esputo; flema; gargajo
rochel	esputo; flema; gargajo
sputum	esputo

Verwante woorden van "esputo":

esputos

Synoniemen voor "esputo":

gargajo; escupitajo; salivazo; gallo; expectoración; lapo; pollo

esputo vorm van esputar:

esputar werkwoord

esputar (traquetear; castañetear; golpear; cojear; carraspear; flamear; restallar; hacer ruidos; andar con mucho ruido; golpetear; tabletear; golpear con los pies; dentellar)
klepperen
- klepperen werkwoord (klepper, kleppert, klepperde, klepperden, geklepperd)
esputar
fluimen; slijm opgeven
- fluimen werkwoord (fluim, fluimt, fluimde, fluimden, gefluimd)
- slijm opgeven werkwoord (geef slijm op, geeft slijm op, gaf slijm op, gaven slijm op, slijm opgegeven)
esputar (expectorar)
slijm opgeven
- slijm opgeven werkwoord (geef slijm op, geeft slijm op, gaf slijm op, gaven slijm op, slijm opgegeven)

Conjugations for esputar:

presente

esputo
esputas
esputa
esputamos
esputáis
esputan

imperfecto

esputaba
esputabas
esputaba
esputábamos
esputabais
esputaban

indefinido

esputé
esputaste
esputó
esputamos
esputasteis
esputaron

fut. de ind.

esputaré
esputarás
esputará
esputaremos
esputaréis
esputarán

condic.

esputaría
esputarías
esputaría
esputaríamos
esputaríais
esputarían

pres. de subj.

que espute
que esputes
que espute
que esputemos
que esputéis
que esputen

imp. de subj.

que esputara
que esputaras
que esputara
que esputáramos
que esputarais
que esputaran

miscelánea

¡esputa!
¡esputad!
¡no esputes!
¡no esputéis!
esputado
esputando

1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor esputar:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
fluimen		escupos
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
fluimen	esputar
klepperen	andar con mucho ruido; carraspear; castañetear; cojear; dentellar; esputar; flamear; golpear; golpear con los pies; golpetear; hacer ruidos; restallar; tabletear; traquetear
slijm opgeven	esputar; expectorar	escupir moco; flemar

Synoniemen voor "esputar":

gargajear; escupir; expectorar

Wiktionary: esputar

esputar

verb

genuttigd voedselwaar ongewild door de mond naar buiten brengen
- braken → vomitar; devolver; lanzar; expectorar; esputar

Cross Translation:

From	To	Via
• esputar	→ spugen; spuwen; rochelen	↔ cracher — rejeter violemment par la bouche
• esputar	→ braken; kotsen; overgeven; spugen; vomeren; spuwen; uitbraken; walgen	↔ vomir — rejeter convulsivement par la bouche des matières contenir dans l’estomac.

Computer vertaling door derden: