Spaans

Uitgebreide vertaling voor excusa (Spaans) in het Nederlands

excusa:

excusa [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la excusa (perdón; disculpa)
    sorry; het pardon
    • sorry [znw.] zelfstandig naamwoord
    • pardon [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. la excusa (disculpa; justificaciones; justificación)
    de verontschuldiging; het excuus; de reden; de verschoning; het pardon
  3. la excusa (pretexto)
    het smoesje
    • smoesje [het ~] zelfstandig naamwoord
  4. la excusa
    de vergoelijking
  5. la excusa (asomo; rasgo; dejo; chispa; atisbo)
    de vleug
    • vleug [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor excusa:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
excuus disculpa; excusa; justificaciones; justificación pretexto; subterfugio
pardon disculpa; excusa; justificaciones; justificación; perdón absolución; clemencia; dispensa; dispensación; exoneración; gracia; indulto; merced; perdón
reden disculpa; excusa; justificaciones; justificación argumento; causa; causa directo; explicación; motivación; motivo; razón
smoesje excusa; pretexto
sorry disculpa; excusa; perdón
vergoelijking excusa
verontschuldiging disculpa; excusa; justificaciones; justificación
verschoning disculpa; excusa; justificaciones; justificación cambio; cambio de pañal; clemencia; dispensa; dispensación; merced; perdón; recusación; subterfugio
vleug asomo; atisbo; chispa; dejo; excusa; rasgo
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pardon perdona; perdón
sorry perdona; perdón

Synoniemen voor "excusa":


Wiktionary: excusa

excusa
noun
  1. verzinsel als uitvlucht, voorwendsel, uitvlucht ebank|smoes1

Cross Translation:
FromToVia
excusa verweer apology — formal justification, defence
excusa uitvlucht; excuus excuse — explanation designed to avoid or alleviate guilt or negative judgement
excusa excuus; verontschuldiging EntschuldigungÄußerung des Bedauerns eines eigenen Fehlers
excusa voorwendsel Vorwand — vorgeschobene, erfundene Begründung für eine Handlung
excusa excuus excuseraison que l’on alléguer pour expliquer ou atténuer une faute.

excusa vorm van excusar:

excusar werkwoord

  1. excusar (disculpar; presentar sus excusas; dar sus excusas)
    excuseren; verschonen
    • excuseren werkwoord (excuseer, excuseert, excuseerde, excuseerden, geëxcuseerd)
    • verschonen werkwoord (verschoon, verschoont, verschoonde, verschoonden, verschoond)
  2. excusar (disculpar; perdonar)
    excuses aanbieden; verontschuldigen; excuseren
    • excuses aanbieden werkwoord (bied excuses aan, biedt excuses aan, bood excuses aan, boden excuses aan, excuses aangeboden)
    • verontschuldigen werkwoord (verontschuldig, verontschuldigt, verontschuldigde, verontschuldigden, verontschuldigd)
    • excuseren werkwoord (excuseer, excuseert, excuseerde, excuseerden, geëxcuseerd)
  3. excusar (disculpar)
    vergoelijken
    • vergoelijken werkwoord (vergoelijk, vergoelijkt, vergoelijkte, vergoelijkten, vergoelijkt)

Conjugations for excusar:

presente
  1. excuso
  2. excusas
  3. excusa
  4. excusamos
  5. excusáis
  6. excusan
imperfecto
  1. excusaba
  2. excusabas
  3. excusaba
  4. excusábamos
  5. excusabais
  6. excusaban
indefinido
  1. excusé
  2. excusaste
  3. excusó
  4. excusamos
  5. excusasteis
  6. excusaron
fut. de ind.
  1. excusaré
  2. excusarás
  3. excusará
  4. excusaremos
  5. excusaréis
  6. excusarán
condic.
  1. excusaría
  2. excusarías
  3. excusaría
  4. excusaríamos
  5. excusaríais
  6. excusarían
pres. de subj.
  1. que excuse
  2. que excuses
  3. que excuse
  4. que excusemos
  5. que excuséis
  6. que excusen
imp. de subj.
  1. que excusara
  2. que excusaras
  3. que excusara
  4. que excusáramos
  5. que excusarais
  6. que excusaran
miscelánea
  1. ¡excusa!
  2. ¡excusad!
  3. ¡no excuses!
  4. ¡no excuséis!
  5. excusado
  6. excusando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor excusar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
excuseren dar sus excusas; disculpar; excusar; perdonar; presentar sus excusas
excuses aanbieden disculpar; excusar; perdonar
vergoelijken disculpar; excusar disfrazar; encubrir; enmascarar
verontschuldigen disculpar; excusar; perdonar
verschonen dar sus excusas; disculpar; excusar; presentar sus excusas perdonar; respetar

Synoniemen voor "excusar":


Wiktionary: excusar


Cross Translation:
FromToVia
excusar excuseren; vergeven excuse — forgive, pardon
excusar excuseren; verontschuldigen; verschonen; billijken; in het gelijk stellen; rechtvaardigen; begenadigen; vergeven excuserdisculper dans une certaine mesure, présenter une personne ou une action comme moins coupable qu’elle ne sembler.
excusar begenadigen; vergeven pardonneraccorder le pardon d’une faute commettre, ne garder aucun ressentiment d’une injure recevoir. — usage En ce sens il a toujours le nom de la chose pour complément direct et le nom de la personne pour complément indirect avec la préposition.