Spaans

Uitgebreide vertaling voor excusas (Spaans) in het Nederlands

excusas:

excusas [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la excusas (pretextos)
    de smoezen; de uitvluchten; de voorwendsels

Vertaal Matrix voor excusas:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
smoezen excusas; pretextos
uitvluchten excusas; pretextos
voorwendsels excusas; pretextos
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
smoezen cuchichear

excusar:

excusar werkwoord

  1. excusar (disculpar; presentar sus excusas; dar sus excusas)
    excuseren; verschonen
    • excuseren werkwoord (excuseer, excuseert, excuseerde, excuseerden, geëxcuseerd)
    • verschonen werkwoord (verschoon, verschoont, verschoonde, verschoonden, verschoond)
  2. excusar (disculpar; perdonar)
    excuses aanbieden; verontschuldigen; excuseren
    • excuses aanbieden werkwoord (bied excuses aan, biedt excuses aan, bood excuses aan, boden excuses aan, excuses aangeboden)
    • verontschuldigen werkwoord (verontschuldig, verontschuldigt, verontschuldigde, verontschuldigden, verontschuldigd)
    • excuseren werkwoord (excuseer, excuseert, excuseerde, excuseerden, geëxcuseerd)
  3. excusar (disculpar)
    vergoelijken
    • vergoelijken werkwoord (vergoelijk, vergoelijkt, vergoelijkte, vergoelijkten, vergoelijkt)

Conjugations for excusar:

presente
  1. excuso
  2. excusas
  3. excusa
  4. excusamos
  5. excusáis
  6. excusan
imperfecto
  1. excusaba
  2. excusabas
  3. excusaba
  4. excusábamos
  5. excusabais
  6. excusaban
indefinido
  1. excusé
  2. excusaste
  3. excusó
  4. excusamos
  5. excusasteis
  6. excusaron
fut. de ind.
  1. excusaré
  2. excusarás
  3. excusará
  4. excusaremos
  5. excusaréis
  6. excusarán
condic.
  1. excusaría
  2. excusarías
  3. excusaría
  4. excusaríamos
  5. excusaríais
  6. excusarían
pres. de subj.
  1. que excuse
  2. que excuses
  3. que excuse
  4. que excusemos
  5. que excuséis
  6. que excusen
imp. de subj.
  1. que excusara
  2. que excusaras
  3. que excusara
  4. que excusáramos
  5. que excusarais
  6. que excusaran
miscelánea
  1. ¡excusa!
  2. ¡excusad!
  3. ¡no excuses!
  4. ¡no excuséis!
  5. excusado
  6. excusando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor excusar:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
excuseren dar sus excusas; disculpar; excusar; perdonar; presentar sus excusas
excuses aanbieden disculpar; excusar; perdonar
vergoelijken disculpar; excusar disfrazar; encubrir; enmascarar
verontschuldigen disculpar; excusar; perdonar
verschonen dar sus excusas; disculpar; excusar; presentar sus excusas perdonar; respetar

Synoniemen voor "excusar":


Wiktionary: excusar


Cross Translation:
FromToVia
excusar excuseren; vergeven excuse — forgive, pardon
excusar excuseren; verontschuldigen; verschonen; billijken; in het gelijk stellen; rechtvaardigen; begenadigen; vergeven excuserdisculper dans une certaine mesure, présenter une personne ou une action comme moins coupable qu’elle ne sembler.
excusar begenadigen; vergeven pardonneraccorder le pardon d’une faute commettre, ne garder aucun ressentiment d’une injure recevoir. — usage En ce sens il a toujours le nom de la chose pour complément direct et le nom de la personne pour complément indirect avec la préposition.

Verwante vertalingen van excusas