Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Vertaal incorporar

Vertaal incorporar van Spaans naar Nederlands

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. incorporar:
  2. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor incorporar (Spaans) in het Nederlands

incorporar:

incorporar werkwoord

  1. incorporar (anexar; adoptar; tomar; anexionar)
    overnemen; annexeren; inlijven
    • overnemen werkwoord (overneem, overneemt, overnam, overnamen, overnomen)
    • annexeren werkwoord (annexeer, annexeert, annexeerde, annexeerden, geannexeerd)
    • inlijven werkwoord (lijf in, lijft in, lijfde in, lijfden in, ingelijfd)
  2. incorporar
    incorporeren; opnemen in groter geheel; inlijven
  3. incorporar (beberse haciendo ruido; acoger; coger; )
    opnemen; absorberen; opslorpen; opslurpen
    • opnemen werkwoord (neem op, neemt op, nam op, namen op, opgenomen)
    • absorberen werkwoord (absorbeer, absorbeert, absorbeerde, absorbeerden, geabsorbeerd)
    • opslorpen werkwoord (slorp op, slorpt op, slorpte op, slorpten op, opgeslorpt)
    • opslurpen werkwoord (slurp op, slurpt op, slurpte op, slurpten op, opgeslurpt)
  4. incorporar (erguir; erigir; establecer)
    oprichten; optrekken; overeindzetten
    • oprichten werkwoord (richt op, richtte op, richtten op, opgericht)
    • optrekken werkwoord (trek op, trekt op, trok op, trokken op, opgetrokken)
    • overeindzetten werkwoord (zet overeind, zette overeind, zetten overeind, overeind gezet)

Conjugations for incorporar:

presente
  1. incorporo
  2. incorporas
  3. incorpora
  4. incorporamos
  5. incorporáis
  6. incorporan
imperfecto
  1. incorporaba
  2. incorporabas
  3. incorporaba
  4. incorporábamos
  5. incorporabais
  6. incorporaban
indefinido
  1. incorporé
  2. incorporaste
  3. incorporó
  4. incorporamos
  5. incorporasteis
  6. incorporaron
fut. de ind.
  1. incorporaré
  2. incorporarás
  3. incorporará
  4. incorporaremos
  5. incorporaréis
  6. incorporarán
condic.
  1. incorporaría
  2. incorporarías
  3. incorporaría
  4. incorporaríamos
  5. incorporaríais
  6. incorporarían
pres. de subj.
  1. que incorpore
  2. que incorpores
  3. que incorpore
  4. que incorporemos
  5. que incorporéis
  6. que incorporen
imp. de subj.
  1. que incorporara
  2. que incorporaras
  3. que incorporara
  4. que incorporáramos
  5. que incorporarais
  6. que incorporaran
miscelánea
  1. ¡incorpora!
  2. ¡incorporad!
  3. ¡no incorpores!
  4. ¡no incorporéis!
  5. incorporado
  6. incorporando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

incorporar [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el incorporar (añadir)
    bijvoegen; toevoegen

Vertaal Matrix voor incorporar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorberen absorbencia; absorbimiento; absorción
bijvoegen añadir; incorporar
opnemen absorbencia; absorber; absorbimiento; absorción; el acto de grabar en cinta; grabación
opslorpen absorber
optrekken aceleración
toevoegen añadir; incorporar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absorberen absorber; acoger; alzar; beberse; beberse haciendo ruido; coger; empaparse; grabar; incorporar; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente; tomarse con fruición absorber
annexeren adoptar; anexar; anexionar; incorporar; tomar
bijvoegen abarcar; abrazar; acceder; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; alzar; ampliar; añadir; comprimir; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; limitar; restringir
incorporeren incorporar
inlijven adoptar; anexar; anexionar; incorporar; tomar
opnemen absorber; acoger; alzar; beberse; beberse haciendo ruido; coger; empaparse; grabar; incorporar; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente; tomarse con fruición absorber; acoger; capturar; ciudar de; coger; grabar un texto en la cinta; recordar; reservarse; retener
opnemen in groter geheel incorporar
oprichten erguir; erigir; establecer; incorporar constituir; establecer; fundar
opslorpen absorber; acoger; alzar; beberse; beberse haciendo ruido; coger; empaparse; grabar; incorporar; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente; tomarse con fruición
opslurpen absorber; acoger; alzar; beberse; beberse haciendo ruido; coger; empaparse; grabar; incorporar; sorber; sorber haciendo ruido; sorber ruidosamente; tomarse con fruición
optrekken erguir; erigir; establecer; incorporar llevarse con; tener trato con; tratar a
overeindzetten erguir; erigir; establecer; incorporar
overnemen adoptar; anexar; anexionar; incorporar; tomar acaparar; acopiar; hacer acopio de
toevoegen abarcar; abrazar; acceder; acompañar; acorralar; adjuntar; agregar; aislar; alzar; ampliar; anexar; apostar; añadir; completar; comprimir; contar; contar también; contener; contornear; copar; cubrir; dominar; encapsular; encerrar; englobar; envolver; incluir; insertar; limitar; restringir; sumar; suplir el déficit

Synoniemen voor "incorporar":


Wiktionary: incorporar

incorporar
verb
  1. (overgankelijk)
  2. tot vermeerdering bijvoegen







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0257 seconde
Page rendered in 1.0 seconds