Spaans

Uitgebreide vertaling voor ir a ver (Spaans) in het Nederlands

ir a ver:

ir a ver werkwoord

  1. ir a ver (visitar; pasar a ver; pasar por)
    bezoeken; langskomen; voorbijkomen; op bezoek komen; opzoeken; inlopen; aankomen
    • bezoeken werkwoord (bezoek, bezoekt, bezocht, bezochten, bezocht)
    • langskomen werkwoord (kom langs, komt langs, kwam langs, kwamen langs, langsgekomen)
    • voorbijkomen werkwoord (kom voorbij, komt voorbij, kwam voorbij, kwamen voorbij, voorbij gekomen)
    • op bezoek komen werkwoord
    • opzoeken werkwoord (zoek op, zoekt op, zocht op, zochten op, opgezocht)
    • inlopen werkwoord (loop in, loopt in, liep in, liepen in, ingelopen)
    • aankomen werkwoord (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
  2. ir a ver (examinar; visitar; pasar revista a; )
    bekijken; inspecteren; bezichtigen
    • bekijken werkwoord (bekijk, bekijkt, bekeek, bekeken, bekeken)
    • inspecteren werkwoord (inspecteer, inspecteert, inspecteerde, inspecteerden, geïnspecteerd)
    • bezichtigen werkwoord (bezichtig, bezichtigt, bezichtigde, bezichtigden, bezichtigd)
  3. ir a ver (visitar; hacer una visita a; pasar; )
    bezoeken; langskomen; voorbijkomen; iemand opzoeken; op visite gaan; langsgaan; aankomen
    • bezoeken werkwoord (bezoek, bezoekt, bezocht, bezochten, bezocht)
    • langskomen werkwoord (kom langs, komt langs, kwam langs, kwamen langs, langsgekomen)
    • voorbijkomen werkwoord (kom voorbij, komt voorbij, kwam voorbij, kwamen voorbij, voorbij gekomen)
    • iemand opzoeken werkwoord
    • op visite gaan werkwoord
    • langsgaan werkwoord (ga langs, gaat langs, ging langs, gingen langs, langsgegaan)
    • aankomen werkwoord (kom aan, komt aan, kwam aan, kwamen aan, aangekomen)
  4. ir a ver (buscar; rastrear)
    opzoeken; naslaan
    • opzoeken werkwoord (zoek op, zoekt op, zocht op, zochten op, opgezocht)
    • naslaan werkwoord (sla na, slaat na, sloeg na, sloegen na, nageslagen)

Conjugations for ir a ver:

presente
  1. voy a ver
  2. vas a ver
  3. va a ver
  4. vamos a ver
  5. vaís a ver
  6. van a ver
imperfecto
  1. iba a ver
  2. ibas a ver
  3. iba a ver
  4. ibamos a ver
  5. ibáis a ver
  6. iban a ver
indefinido
  1. fuí a ver
  2. fuiste a ver
  3. fue a ver
  4. fuimos a ver
  5. fuisteis a ver
  6. fueron a ver
fut. de ind.
  1. iré a ver
  2. irás a ver
  3. irá a ver
  4. iremos a ver
  5. iréis a ver
  6. irán a ver
condic.
  1. iría a ver
  2. irías a ver
  3. iría a ver
  4. iríamos a ver
  5. iríais a ver
  6. irían a ver
pres. de subj.
  1. que vaya a ver
  2. que vayas a ver
  3. que vaya a ver
  4. que vayamos a ver
  5. que vayáis a ver
  6. que vayan a ver
imp. de subj.
  1. que fuera a ver
  2. que fueras a ver
  3. que fuera a ver
  4. que fueramos a ver
  5. que fuerais a ver
  6. que fueran a ver
miscelánea
  1. ¡ve! a ver
  2. ¡id! a ver
  3. ¡no vayas! a ver
  4. ¡no vayáis! a ver
  5. ido a ver
  6. yendo a ver
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor ir a ver:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankomen llegada
bezichtigen inspección; visita
inlopen calentamiento
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankomen frecuentar; hacer una visita a; ir a; ir a ver; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar acceder; acercarse; aproximarse; cruzar la meta; engordarse; entrar; entrar en; ganar peso; hacer su entrada; llegar; venir
bekijken controlar; examinar; inspeccionar; ir a ver; pasar revista a; repasar; verificar; visitar abarcar con la vista; atisbar; caerse muerto; contemplar; dar un vistazo a; darse cuenta de; desempeñar; destacarse; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; estar presente; estudiar; examinar; experimentar; hojear; inspeccionar; ir a la porra; ir a mierda; lorear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vigilar; visitar; vislumbrar
bezichtigen controlar; examinar; inspeccionar; ir a ver; pasar revista a; repasar; verificar; visitar visitar
bezoeken frecuentar; hacer una visita a; ir a; ir a ver; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar
iemand opzoeken frecuentar; hacer una visita a; ir a; ir a ver; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar
inlopen ir a ver; pasar a ver; pasar por; visitar alcanzar; caer en la trampa; recuperar
inspecteren controlar; examinar; inspeccionar; ir a ver; pasar revista a; repasar; verificar; visitar abarcar con la vista; contestar; examinar; grabar; inspeccionar; pasar revista a; prosperar; reconocer; revisar; rodar; tomar
langsgaan frecuentar; hacer una visita a; ir a; ir a ver; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar
langskomen frecuentar; hacer una visita a; ir a; ir a ver; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar
naslaan buscar; ir a ver; rastrear
op bezoek komen ir a ver; pasar a ver; pasar por; visitar
op visite gaan frecuentar; hacer una visita a; ir a; ir a ver; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar
opzoeken buscar; ir a ver; pasar a ver; pasar por; rastrear; visitar
voorbijkomen frecuentar; hacer una visita a; ir a; ir a ver; pasar; pasar a ver; pasar por; pasarse a ver a; visitar

Verwante vertalingen van ir a ver