Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. premiar:
  2. Wiktionary:


Spaans

Uitgebreide vertaling voor premiar (Spaans) in het Nederlands

premiar:

premiar werkwoord

  1. premiar (pagar; atender; retribuir; )
    betalen; dokken; afrekenen
    • betalen werkwoord (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
    • dokken werkwoord (dok, dokt, dokte, dokten, gedokt)
    • afrekenen werkwoord (reken af, rekent af, rekende af, rekenden af, afgerekend)
  2. premiar (abonar honorarios; gratificar; recompensar; )
    honoreren; belonen; betalen; bezoldigen; salariëren
    • honoreren werkwoord (honoreer, honoreert, honoreerde, honoreerden, gehonoreerd)
    • belonen werkwoord (beloon, beloont, beloonde, beloonden, beloond)
    • betalen werkwoord (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
    • bezoldigen werkwoord (bezoldig, bezoldigt, bezoldigde, bezoldigden, bezoldigd)
    • salariëren werkwoord (salariëer, salariëert, salariëerde, salariëerden, gesalariëerd)
  3. premiar (coronar)
    bekronen
    • bekronen werkwoord (bekroon, bekroont, bekroonde, bekroonden, bekroond)
  4. premiar
    kronen
    • kronen werkwoord (kroon, kroont, kroonde, kroonden, gekroond)

Conjugations for premiar:

presente
  1. premio
  2. premias
  3. premia
  4. premiamos
  5. premiáis
  6. premian
imperfecto
  1. premiaba
  2. premiabas
  3. premiaba
  4. premiábamos
  5. premiabais
  6. premiaban
indefinido
  1. premié
  2. premiaste
  3. premió
  4. premiamos
  5. premiasteis
  6. premiaron
fut. de ind.
  1. premiaré
  2. premiarás
  3. premiará
  4. premiaremos
  5. premiaréis
  6. premiarán
condic.
  1. premiaría
  2. premiarías
  3. premiaría
  4. premiaríamos
  5. premiaríais
  6. premiarían
pres. de subj.
  1. que premie
  2. que premies
  3. que premie
  4. que premiemos
  5. que premiéis
  6. que premien
imp. de subj.
  1. que premiara
  2. que premiaras
  3. que premiara
  4. que premiáramos
  5. que premiarais
  6. que premiaran
miscelánea
  1. ¡premia!
  2. ¡premiad!
  3. ¡no premies!
  4. ¡no premiéis!
  5. premiado
  6. premiando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor premiar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrekenen ajustar cuentas; arreglar cuentas; arreglo; disposición; liquidación de cuentas; liquidar cuentas; saldo
betalen desembolso; liquidar; pago
dokken desembolso; liquidar; pago
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrekenen admitir; atender; gratificar; pagar; premiar; recompensar; remunerar; retribuir ajustar cuentas; descomponer; pagar; saldar
bekronen coronar; premiar
belonen abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona
betalen abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona arreglar; pagar; saldar
bezoldigen abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona
dokken admitir; atender; gratificar; pagar; premiar; recompensar; remunerar; retribuir acoplar
honoreren abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona
kronen premiar
salariëren abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona

Synoniemen voor "premiar":


Wiktionary: premiar

premiar
verb
  1. belonen voor uitmuntendheid

Cross Translation:
FromToVia
premiar belonen belohnen — jemandem für eine gute Handlung etwas geben, das er haben möchte