Spaans

Uitgebreide vertaling voor pretender (Spaans) in het Nederlands

pretender:

pretender werkwoord

  1. pretender (querer decir; referirse a; tener la intención de)
    bedoelen; ergens iets mee willen zeggen
  2. pretender (opinar; querer decir; referirse)
    menen; van mening zijn
    • menen werkwoord (meen, meent, meende, meenden, gemeend)
    • van mening zijn werkwoord (ben van mening, bent van mening, was van mening, waren van mening, van mening geweest)
  3. pretender (fingir; simular; pretextar)
    beweren; verklaren; pretenderen; stellen; voorgeven
    • beweren werkwoord (beweer, beweert, beweerde, beweerden, beweerd)
    • verklaren werkwoord (verklaar, verklaart, verklaarde, verklaarden, verklaard)
    • pretenderen werkwoord (pretendeer, pretendeert, pretendeerde, pretendeerden, gepretendeerd)
    • stellen werkwoord (stel, stelt, stelde, stelden, gesteld)
    • voorgeven werkwoord (geef voor, geeft voor, gaf voor, gaven voor, voorgegeven)
  4. pretender (fingir)
    simuleren; fingeren; veinzen; voorwenden
    • simuleren werkwoord (simuleer, simuleert, simuleerde, simuleerden, gesimuleerd)
    • fingeren werkwoord (fingeer, fingeert, fingeerde, fingeerden, gefingeerd)
    • veinzen werkwoord (veins, veinst, veinsde, veinsden, geveinsd)
    • voorwenden werkwoord (wend voor, wendt voor, wendde voor, wendden voor, voorgewend)
  5. pretender (fingir; simular; inventar)
    huichelen
    • huichelen werkwoord (huichel, huichelt, huichelde, huichelden, gehuicheld)
  6. pretender (ambicionar; aspirar a; esforzarse por)
    ambiëren
    • ambiëren werkwoord (ambieer, ambieert, ambieerde, ambieerden, geambieerd)
  7. pretender
    zich verbeelden; aanmatigen

Conjugations for pretender:

presente
  1. pretendo
  2. pretendes
  3. pretende
  4. pretendemos
  5. pretendéis
  6. pretenden
imperfecto
  1. pretendía
  2. pretendías
  3. pretendía
  4. pretendíamos
  5. pretendíais
  6. pretendían
indefinido
  1. pretendí
  2. pretendiste
  3. pretendió
  4. pretendimos
  5. pretendisteis
  6. pretendieron
fut. de ind.
  1. pretenderé
  2. pretenderás
  3. pretenderá
  4. pretenderemos
  5. pretenderéis
  6. pretenderán
condic.
  1. pretendería
  2. pretenderías
  3. pretendería
  4. pretenderíamos
  5. pretenderíais
  6. pretenderían
pres. de subj.
  1. que pretenda
  2. que pretendas
  3. que pretenda
  4. que pretendamos
  5. que pretendáis
  6. que pretendan
imp. de subj.
  1. que pretendiera
  2. que pretendieras
  3. que pretendiera
  4. que pretendiéramos
  5. que pretendierais
  6. que pretendieran
miscelánea
  1. ¡pretende!
  2. ¡pretended!
  3. ¡no pretendas!
  4. ¡no pretendáis!
  5. pretendido
  6. pretendiendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

pretender [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el pretender (ambicionar; aspirar a; empeñarse en; apuntar a; dar forraje)
    het streven; pogen; beogen; de ambitie; de aspiratie; het azen; aansturen op; het doel; de intentie; trachten; streven naar
    • streven [het ~] zelfstandig naamwoord
    • pogen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • beogen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • ambitie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • aspiratie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • azen [het ~] zelfstandig naamwoord
    • aansturen op [znw.] zelfstandig naamwoord
    • doel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • intentie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord
    • trachten [znw.] zelfstandig naamwoord
    • streven naar [znw.] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor pretender:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aansturen op ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender
ambitie ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender afán; afán de imponerse; ambición; aspiraciones; aspiración; devoción; esfuerzo
aspiratie ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender aspiraciones
azen ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender
beogen ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender
beweren afirmacion; alegación; aserción; aserto
doel ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender apuesta; blanco; destino; destino de viaje; destino final; fin; gol; intencion; meta; objetivo; objetivo final; objeto; sentido; valor del objetivo
intentie ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender fin; gol; intencion; meta; objetivo; objeto; plan; proyecto
pogen ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender
stellen postular; proponer
streven ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender apuesta; aspiraciones; fin; gol; intencion; meta; objetivo
streven naar ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender
trachten ambicionar; apuntar a; aspirar a; dar forraje; empeñarse en; pretender tratar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanmatigen pretender
aansturen op aspirar; dirigirse directamente a; fijarse un objetivo; hacer rumbo a; ir directamente hacia
ambiëren ambicionar; aspirar a; esforzarse por; pretender
azen cazar
bedoelen pretender; querer decir; referirse a; tener la intención de tener como fin de; tener como objetivo
beogen tener como fin de; tener como objetivo
beweren fingir; pretender; pretextar; simular
ergens iets mee willen zeggen pretender; querer decir; referirse a; tener la intención de
fingeren fingir; pretender
huichelen fingir; inventar; pretender; simular
menen opinar; pretender; querer decir; referirse
pogen intentar; tratar
pretenderen fingir; pretender; pretextar; simular
simuleren fingir; pretender
stellen fingir; pretender; pretextar; simular lanzar; plantear; postular; proponer; sugerir
streven afanarse; afanarse por; ambicionar; aspirar; aspirar a; empeñarse; empeñarse en; esforzarse por; intentar; tratar de conseguir
streven naar afanarse por; aspirar a; empeñarse en; esforzarse por
trachten intentar; tratar
van mening zijn opinar; pretender; querer decir; referirse abogar por; defender; estar a favor de; propugnar
veinzen fingir; pretender
verklaren fingir; pretender; pretextar; simular aclarar; esclarecer; explicar
voorgeven fingir; pretender; pretextar; simular
voorwenden fingir; pretender apretar; compendiar; comprimir; concentrarse; condensarse; divagar; estrujar; fantasear; idear; imaginar; inventar; pensar; planear
zich verbeelden pretender

Synoniemen voor "pretender":


Wiktionary: pretender

pretender
verb
  1. iets met een bepaald oogmerk doen

Cross Translation:
FromToVia
pretender van plan zijn; willen mean — to intend; plan on doing

Computer vertaling door derden: