Spaans

Uitgebreide vertaling voor saldo (Spaans) in het Nederlands

saldo:

saldo [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el saldo (excedente; sobrante; remanente; )
    het saldo
    • saldo [het ~] zelfstandig naamwoord
  2. el saldo (surplús; exceso; resto; )
    het surplus; het teveel; het overschot; het agio; de rest; het exces
    • surplus [het ~] zelfstandig naamwoord
    • teveel [het ~] zelfstandig naamwoord
    • overschot [het ~] zelfstandig naamwoord
    • agio [het ~] zelfstandig naamwoord
    • rest [de ~] zelfstandig naamwoord
    • exces [het ~] zelfstandig naamwoord
  3. el saldo (liquidación de cuentas; disposición; arreglo)
    de verrekening; de afrekening; de vereffening; afrekenen
  4. el saldo (saldo de cuenta)
    het saldo; rekeningsaldo

Vertaal Matrix voor saldo:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrekenen arreglo; disposición; liquidación de cuentas; saldo ajustar cuentas; arreglar cuentas; liquidar cuentas
afrekening arreglo; disposición; liquidación de cuentas; saldo ajuste de cuentas; cuenta; enjugar; justificación; pagar de suplemento
agio exceso; remanente; resto; saldo; sobrante; superávit; surplús
exces exceso; remanente; resto; saldo; sobrante; superávit; surplús abundancia; abuso; desbordamiento; desenfreno; desmán; excedente; exceso; excrecencia; extravagancia; intemperancia; protuberancia; rebosamiento; superabundancia
overschot exceso; remanente; resto; saldo; sobrante; superávit; surplús resto; sobrante
rest exceso; remanente; resto; saldo; sobrante; superávit; surplús resto; sobrante
saldo excedente; finiquito; remanente; resto; saldo; saldo de cuenta; sobrante; superávit; surplús
surplus exceso; remanente; resto; saldo; sobrante; superávit; surplús abundancia; desmasiado; exceso; rebosamiento; superávit
teveel exceso; remanente; resto; saldo; sobrante; superávit; surplús abundancia; desmasiado; exceso; rebosamiento; superávit
vereffening arreglo; disposición; liquidación de cuentas; saldo allanamiento; arreglo; convenio; ecuación; enjugar; equilibrio; igualación; indemnización; liquidación; nivelación; pagar de suplemento
verrekening arreglo; disposición; liquidación de cuentas; saldo enjugar; pagar de suplemento
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afrekenen admitir; ajustar cuentas; atender; descomponer; gratificar; pagar; premiar; recompensar; remunerar; retribuir; saldar
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
rekeningsaldo saldo; saldo de cuenta

Verwante woorden van "saldo":


Synoniemen voor "saldo":


Wiktionary: saldo


Cross Translation:
FromToVia
saldo overschot; overstock remainder — items left unsold and subject to reduction in price
saldo saldo; overschot reliquat — (term, Jurisprudence de Comptabilité et de Commerce) Ce qui rester dû après la clôture et l’arrêté d’un compte.
saldo saldo; overschot solde — (1)

saldar:

saldar werkwoord

  1. saldar (ajustar cuentas; pagar; descomponer)
    verrekenen; afrekenen; afbetalen; vereffenen
    • verrekenen werkwoord (verreken, verrekent, verrekende, verrekenden, verrekend)
    • afrekenen werkwoord (reken af, rekent af, rekende af, rekenden af, afgerekend)
    • afbetalen werkwoord (betaal af, betaalt af, betaalde af, betaalden af, afbetaald)
    • vereffenen werkwoord (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
  2. saldar (liquidar)
    uitverkopen
    • uitverkopen werkwoord (verkoop uit, verkoopt uit, verkocht uit, verkochten uit, uitverkocht)
  3. saldar (pagar; arreglar)
    voldoen; vereffenen; betalen
    • voldoen werkwoord (voldoe, voldoet, voldeed, voldeden, voldaan)
    • vereffenen werkwoord (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
    • betalen werkwoord (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
  4. saldar (pagar posteriormente; solventar; liquidar; arreglar; remunerar)
    aanzuiveren; nabetalen
    • aanzuiveren werkwoord (zuiver aan, zuivert aan, zuiverde aan, zuiverden aan, aangezuiverd)
    • nabetalen werkwoord (betaal na, betaalt na, betaalde na, betaalden na, nabetaald)
  5. saldar
    vereffenen; effenen; egaliseren
    • vereffenen werkwoord (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • egaliseren werkwoord (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
  6. saldar (satisfacer; cotizar; remunerar; solventar)

Conjugations for saldar:

presente
  1. saldo
  2. saldas
  3. salda
  4. saldamos
  5. saldáis
  6. saldan
imperfecto
  1. saldaba
  2. saldabas
  3. saldaba
  4. saldábamos
  5. saldabais
  6. saldaban
indefinido
  1. saldé
  2. saldaste
  3. saldó
  4. saldamos
  5. saldasteis
  6. saldaron
fut. de ind.
  1. saldaré
  2. saldarás
  3. saldará
  4. saldaremos
  5. saldaréis
  6. saldarán
condic.
  1. saldaría
  2. saldarías
  3. saldaría
  4. saldaríamos
  5. saldaríais
  6. saldarían
pres. de subj.
  1. que salde
  2. que saldes
  3. que salde
  4. que saldemos
  5. que saldéis
  6. que salden
imp. de subj.
  1. que saldara
  2. que saldaras
  3. que saldara
  4. que saldáramos
  5. que saldarais
  6. que saldaran
miscelánea
  1. ¡salda!
  2. ¡saldad!
  3. ¡no saldes!
  4. ¡no saldéis!
  5. saldado
  6. saldando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor saldar:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afbetalen desembolsar; pagar a plazos
afrekenen ajustar cuentas; arreglar cuentas; arreglo; disposición; liquidación de cuentas; liquidar cuentas; saldo
betalen desembolso; liquidar; pago
uitverkopen rebajas
vereffenen ajustar cuentas; arreglar cuentas; liquidar cuentas
voldoen desembolso; liquidar; pago
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanzuiveren arreglar; liquidar; pagar posteriormente; remunerar; saldar; solventar
afbetalen ajustar cuentas; descomponer; pagar; saldar
afrekenen ajustar cuentas; descomponer; pagar; saldar admitir; atender; gratificar; pagar; premiar; recompensar; remunerar; retribuir
betalen arreglar; pagar; saldar abonar honorarios; admitir; atender; compensar; devolver; gratificar; pagar; poner algo de su parte; premiar; recompensar; reembolsar; remunerar; retribuir; satisfacer los deseos de una persona
effenen saldar alisar; allanar; aplanar; aplastar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar
egaliseren saldar alisar; allanar; aplanar; entretelar; hacer resplandecer; igualar; nivelar; perfeccionar; planchar; pulir; refinar; relucir; resplandecer; satinar
genoegdoen cotizar; remunerar; saldar; satisfacer; solventar
nabetalen arreglar; liquidar; pagar posteriormente; remunerar; saldar; solventar
uitverkopen liquidar; saldar
vereffenen ajustar cuentas; arreglar; descomponer; pagar; saldar descontar; saldar una cuenta
verrekenen ajustar cuentas; descomponer; pagar; saldar calcular mal; compensar; deducir; descontar; errar el cálculo; implicar; saldar una cuenta
voldoen arreglar; pagar; saldar abonar una factura; bastar; pagar

Synoniemen voor "saldar":


Wiktionary: saldar

saldar
verb
  1. het nog schuldige betalen

Verwante vertalingen van saldo