Spaans

Uitgebreide vertaling voor sobresalir (Spaans) in het Nederlands

sobresalir:

sobresalir werkwoord

  1. sobresalir (distinguirse)
    onderscheiden; overtreffen; excelleren; uitblinken; uitblinken boven; uitsteken; schitteren; uitmunten
    • onderscheiden werkwoord (onderscheid, onderscheidt, onderscheidde, onderscheidden, onderscheiden)
    • overtreffen werkwoord (overtref, overtreft, overtrof, overtroffen, overtroffen)
    • excelleren werkwoord
    • uitblinken werkwoord (blink uit, blinkt uit, blonk uit, blonken uit, uitgeblonken)
    • uitblinken boven werkwoord (blink uit boven, blinkt uit boven, blonk uit boven, blonken uit boven, uitgeblonken boven)
    • uitsteken werkwoord (steek uit, steekt uit, stak uit, staken uit, uitgestoken)
    • schitteren werkwoord (schitter, schittert, schitterde, schitterden, geschitterd)
    • uitmunten werkwoord (munt uit, muntte uit, muntten uit, uitgemunt)
  2. sobresalir (sobrepasar)
    overvleugelen
    • overvleugelen werkwoord (overvleugel, overvleugelt, overvleugelde, overvleugelden, overvleugeld)
  3. sobresalir (salir; resaltar)
    vooruitsteken; vooruitspringen
    • vooruitsteken werkwoord (steek vooruit, steekt vooruit, stak vooruit, staken vooruit, vooruitgestoken)
    • vooruitspringen werkwoord (spring vooruit, springt vooruit, sprong vooruit, sprongen vooruit, vooruitgesprongen)

Conjugations for sobresalir:

presente
  1. sobresalgo
  2. sobresales
  3. sobresale
  4. sobresalimos
  5. sobresalís
  6. sobresalen
imperfecto
  1. sobresalía
  2. sobresalías
  3. sobresalía
  4. sobresalíamos
  5. sobresalíais
  6. sobresalían
indefinido
  1. sobresalí
  2. sobresaliste
  3. sobresalió
  4. sobresalimos
  5. sobresalisteis
  6. sobresalieron
fut. de ind.
  1. sobresaliré
  2. sobresalirás
  3. sobresalirá
  4. sobresaliremos
  5. sobresaliréis
  6. sobresalirán
condic.
  1. sobresaliría
  2. sobresalirías
  3. sobresaliría
  4. sobresaliríamos
  5. sobresaliríais
  6. sobresalirían
pres. de subj.
  1. que sobresalga
  2. que sobresalgas
  3. que sobresalga
  4. que sobresalgamos
  5. que sobresalgáis
  6. que sobresalgan
imp. de subj.
  1. que sobresaliera
  2. que sobresalieras
  3. que sobresaliera
  4. que sobresaliéramos
  5. que sobresalierais
  6. que sobresalieran
miscelánea
  1. ¡sobresale!
  2. ¡sobresalid!
  3. ¡no sobresalgas!
  4. ¡no sobresalgáis!
  5. sobresalido
  6. sobresaliendo
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

sobresalir [el ~] zelfstandig naamwoord

  1. el sobresalir
    uitsteken
  2. el sobresalir (superar)
    voorbijstreven

Vertaal Matrix voor sobresalir:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
overtreffen superar
schitteren brillantez; brillo; destello; esplendor; resplandor
uitsteken sobresalir
voorbijstreven sobresalir; superar
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
excelleren distinguirse; sobresalir
onderscheiden distinguirse; sobresalir abarcar con la vista; adornar; atisbar; calzar la espuela; condecorar; contemplar; cumplir; darse cuenta de; decorar; desempeñar; destacarse; determinar; diferenciar; diferenciarse; discernir; distinguir; distinguirse; divisar; experimentar; hojear; luquear; mirar; notar; observar; percatarse de; percibir; reemplazar; señalar; substituir; suplir; ver; vislumbrar
overtreffen distinguirse; sobresalir exceder; exceder de; hacer una oferta mejor; sobrepasar; sobrepujar; superar
overvleugelen sobrepasar; sobresalir
schitteren distinguirse; sobresalir brillar; centellear; chispear; destellar; fulgurar; relucir; resplandecer
uitblinken distinguirse; sobresalir
uitblinken boven distinguirse; sobresalir
uitmunten distinguirse; sobresalir
uitsteken distinguirse; sobresalir brillar; descollar; destacarse; exhibir; exponer; extender; hacerse interesante; llamar la atención; ostentar; resaltar; saltar; saltar a la vista; sobrepasar; sorprender
voorbijstreven exceder de; hacer una oferta mejor; sobrepasar; sobrepujar; superar
vooruitspringen resaltar; salir; sobresalir
vooruitsteken resaltar; salir; sobresalir
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
onderscheiden diferente; múltiple; vario; varios
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
uitsteken destacando

Synoniemen voor "sobresalir":


Wiktionary: sobresalir

sobresalir
verb
  1. intr|nld naar buiten, vooruitsteken.

Cross Translation:
FromToVia
sobresalir uitblinken excel — intransitive: to be much better than others
sobresalir uitsteken protrude — to extend from
sobresalir uitmunten top — excel
sobresalir bovenuittorenen tower over — to be considerably taller than