Home ->Woordenboeken ->Spaans/Nederlands ->Zoek: estropeado

Spaanse en Nederlandse zoekresultaten voor: estropeado

Overzicht
Spaans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. estropeado:
  2. estropear:
  3. estropearse:
  4. Wiktionary:

Spaans

Uitgebreide vertaling voor estropeado (Spaans) in het Nederlands

estropeado:

estropeado bijvoeglijk naamwoord

  1. estropeado (hecho jirones)
    aan flarden
  2. estropeado (a pedazos; descompuesto; roto; )
    gebroken; geruineerd; kapot; naar de knoppen; stuk; aan stukken
  3. estropeado (dañado; desfigurado)
    geschonden; gehavend
  4. estropeado (decrépito; anticuádo; viejo; gastado)
    uitgeleefd
  5. estropeado (no funciona; roto; defectuoso; desarreglado; averiado)
    buiten gebruik; defect; stuk; onklaar
  6. estropeado (apolillado; maltrecho; dañado; )
    mottig
    • mottig bijvoeglijk naamwoord
  7. estropeado (herido; hecho jirones; violado; dañado)
    gewond; aangeslagen; gehavend
  8. estropeado
    verziekt
  9. estropeado (hecho trizas; destrozado; arruinado; dañado; a pedazos)
    verscheurd

Vertaal Matrix voor estropeado:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
defect defecto; fallo de máquina
stuk artillería; belleza; cañones; cañón; componente fundamental; elemento básico; espectáculo; estatura; fracción; fractura; fragmento; hombre muy guapo; lote; mujer muy guapa; obra de teatro; parte; persona guapa; pieza; porción; publicación; quebrado; quebradura; ración; rotura; ruptura; sección; tragedia; tía buena; tío bueno
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangeslagen dañado; estropeado; hecho jirones; herido; violado deshecho; desstrozado
defect averiado; defectuoso; desarreglado; estropeado; no funciona; roto en pedazos
gehavend dañado; desfigurado; estropeado; hecho jirones; herido; violado
gewond dañado; estropeado; hecho jirones; herido; violado herido; lesionado
kapot a pedazos; arruinado; descompuesto; destrozado; estropeado; hecho pedazos; quebrado; roto a pedazos; averiado; dañado; en pedazos; hecho trizas; quebrado; roto
mottig apolillado; averiado; comido por polillas; dañado; deteriorado; estropeado; hecho jirones; malparado; maltrecho; violado
onklaar averiado; defectuoso; desarreglado; estropeado; no funciona; roto confuso; cuestionable; defectuoso; dudoso; en pedazos; espinoso; impreciso; impuro; incalculable; incierto; indefinido; indeterminado; inestable; infinito; inseguro; misterioso; no claro; no seguro; tenebroso; turbio; vacilante; vago
stuk a pedazos; arruinado; averiado; defectuoso; desarreglado; descompuesto; destrozado; estropeado; hecho pedazos; no funciona; quebrado; roto a pedazos; averiado; dañado; en pedazos; hecho trizas; quebrado; roto
uitgeleefd anticuádo; decrépito; estropeado; gastado; viejo
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aan flarden estropeado; hecho jirones
aan stukken a pedazos; arruinado; descompuesto; destrozado; estropeado; hecho pedazos; quebrado; roto en pedazos
buiten gebruik averiado; defectuoso; desarreglado; estropeado; no funciona; roto
gebroken a pedazos; arruinado; descompuesto; destrozado; estropeado; hecho pedazos; quebrado; roto derrengado; en pedazos; fracturado; hecho añicos; hecho trizas; molido; quebrado; roto
geruineerd a pedazos; arruinado; descompuesto; destrozado; estropeado; hecho pedazos; quebrado; roto abatido; agrietado; arruinado; averiado; desgarrado
geschonden dañado; desfigurado; estropeado
naar de knoppen a pedazos; arruinado; descompuesto; destrozado; estropeado; hecho pedazos; quebrado; roto
verscheurd a pedazos; arruinado; dañado; destrozado; estropeado; hecho trizas
verziekt estropeado

Synoniemen voor "estropeado":


Wiktionary: estropeado

Cross Translation:
FromToVia
• estropeado → bedorven ↔ spoilt — food: rendered unusable or inedible

estropear:

estropear werkwoord

  1. estropear (amargar)
    bederven; verpesten; vergallen; verknoeien
    • bederven werkwoord (bederf, bederft, bedierf, bedierven, bedorven)
    • verpesten werkwoord (verpest, verpestte, verpestten, verpest)
    • vergallen werkwoord (vergal, vergalt, vergalde, vergalden, vergald)
    • verknoeien werkwoord (verknoei, verknoeit, verknoeide, verknoeiden, verknoeid)
  2. estropear
    verpesten; bederven; verknoeien; stukmaken; verklungelen; verzieken; verbroddelen; verknallen
    • verpesten werkwoord (verpest, verpestte, verpestten, verpest)
    • bederven werkwoord (bederf, bederft, bedierf, bedierven, bedorven)
    • verknoeien werkwoord (verknoei, verknoeit, verknoeide, verknoeiden, verknoeid)
    • stukmaken werkwoord (maak stuk, maakt stuk, maakte stuk, maakten stuk, stukgemaakt)
    • verklungelen werkwoord (verklungel, verklungelt, verklungelde, verklungelden, verklungeld)
    • verzieken werkwoord
    • verbroddelen werkwoord (verbroddel, verbroddelt, verbroddelde, verbroddelden, verbroddeld)
    • verknallen werkwoord (verknal, verknalt, verknalde, verknalden, verknald)
  3. estropear (atrapañar; hacer cosas de casa por afición; desperdiciar)
    verwarren; haspelen; tot een warboel maken
  4. estropear (dañar; meter; destruir; )
    beschadigen; aantasten; bederven; aanvreten
    • beschadigen werkwoord (beschadig, beschadigt, beschadigde, beschadigden, beschadigd)
    • aantasten werkwoord (tast aan, tastte aan, tastten aan, aangetast)
    • bederven werkwoord (bederf, bederft, bedierf, bedierven, bedorven)
    • aanvreten werkwoord
  5. estropear (emponzoñar)
    verknoeien; iets vergallen
  6. estropear (romper; derrumbar; pulir; refinar; aplanar)
    kapot maken; slechten
    • kapot maken werkwoord (maak kapot, maakt kapot, maakte kapot, maakten kapot, kapot gemaakt)
    • slechten werkwoord (slecht, slechtte, slechtten, geslecht)
  7. estropear (echar a perder; desperdiciar; malograr)
    verprutsen
    • verprutsen werkwoord (verpruts, verprutst, verprutste, verprutsten, verprutst)
  8. estropear (triturar; destruir; machacar; )
    verbrijzelen; verpletteren; platdrukken; vermorzelen; fijnmaken; vergruizen
    • verbrijzelen werkwoord (verbrijzel, verbrijzelt, verbrijzelde, verbrijzelden, verbrijzeld)
    • verpletteren werkwoord (verpletter, verplettert, verpletterde, verpletterden, verpletterd)
    • platdrukken werkwoord (druk plat, drukt plat, drukte plat, drukten plat, plat gedrukt)
    • vermorzelen werkwoord (vermorzel, vermorzelt, vermorzelde, vermorzelden, vermorzeld)
    • fijnmaken werkwoord
    • vergruizen werkwoord (vergruis, vergruist, vergruisde, vergruisden, vergruisd)
  9. estropear (corromper; malograr; destruir; )
    ruïneren; in de war sturen; bederven; verzieken; nekken
    • ruïneren werkwoord (ruïneer, ruïneert, ruïneerde, ruïneerden, geruïneerd)
    • in de war sturen werkwoord
    • bederven werkwoord (bederf, bederft, bedierf, bedierven, bedorven)
    • verzieken werkwoord
    • nekken werkwoord (nek, nekt, nekte, nekten, genekt)
  10. estropear (corromper; arruinar; echar a perder)
    corrumperen; verderven
    • corrumperen werkwoord (corrumpeer, corrumpeert, corrumpeerde, corrumpeerden, gecorrumpeerd)
    • verderven werkwoord (verderf, verderft, verdierf, verdierven, verdorven)
  11. estropear (romper; echar en; destruir; )
    ingooien
    • ingooien werkwoord (gooi in, gooit in, gooide in, gooiden in, ingegooid)
  12. estropear (destrozar)
    uitwonen
    • uitwonen werkwoord (woon uit, woont uit, woonde uit, woonden uit, uitgewoond)

Conjugations for estropear:

presente
  1. estropeo
  2. estropeas
  3. estropea
  4. estropeamos
  5. estropeáis
  6. estropean
imperfecto
  1. estropeaba
  2. estropeabas
  3. estropeaba
  4. estropeábamos
  5. estropeabais
  6. estropeaban
indefinido
  1. estropeé
  2. estropeaste
  3. estropeó
  4. estropeamos
  5. estropeasteis
  6. estropearon
fut. de ind.
  1. estropearé
  2. estropearás
  3. estropeará
  4. estropearemos
  5. estropearéis
  6. estropearán
condic.
  1. estropearía
  2. estropearías
  3. estropearía
  4. estropearíamos
  5. estropearíais
  6. estropearían
pres. de subj.
  1. que estropee
  2. que estropees
  3. que estropee
  4. que estropeemos
  5. que estropeéis
  6. que estropeen
imp. de subj.
  1. que estropeara
  2. que estropearas
  3. que estropeara
  4. que estropeáramos
  5. que estropearais
  6. que estropearan
miscelánea
  1. ¡estropea!
  2. ¡estropead!
  3. ¡no estropees!
  4. ¡no estropeéis!
  5. estropeado
  6. estropeando
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor estropear:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantasten acometer; atacar
bederven degeneración; degradación; descomposición; disolución; eliminación; liquidación; podredumbre; putrefacción
beschadigen dañar; herir
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantasten abastecerse de; aniquilar; aplastar; astillar; causar perjuicio; clavar; dar un mate; dañar; debilitar; deshacer; destrozar; destruir; deteriorar; estrellar; estrellarse; estropear; estropearse; hacer daño; hacer pedazos; hacerse añicos; hacerse pedazos; lastimar; lesionar; machacar; meter; pegar hasta romper; perjudicar; quebrarse; reventar; romperse; triturar causar perjuicio; dañar; deteriorar; lastimar; perjudicar
aanvreten abastecerse de; aniquilar; aplastar; astillar; causar perjuicio; clavar; dar un mate; dañar; debilitar; deshacer; destrozar; destruir; deteriorar; estrellar; estrellarse; estropear; estropearse; hacer daño; hacer pedazos; hacerse añicos; hacerse pedazos; lastimar; lesionar; machacar; meter; pegar hasta romper; perjudicar; quebrarse; reventar; romperse; triturar picar; pinchar
bederven abastecerse de; amargar; aniquilar; aplastar; astillar; causar perjuicio; clavar; corromper; dar un mate; dañar; debilitar; degenerar; degenerarse; deshacer; destrozar; destruir; deteriorar; echar a perder; estrellar; estrellarse; estropear; estropearse; hacer daño; hacer pedazos; hacerse añicos; hacerse pedazos; lastimar; lesionar; machacar; malear; malograr; meter; pegar hasta romper; perjudicar; quebrarse; reventar; romperse; triturar podrirse; pudrirse
beschadigen abastecerse de; aniquilar; aplastar; astillar; causar perjuicio; clavar; dar un mate; dañar; debilitar; deshacer; destrozar; destruir; deteriorar; estrellar; estrellarse; estropear; estropearse; hacer daño; hacer pedazos; hacerse añicos; hacerse pedazos; lastimar; lesionar; machacar; meter; pegar hasta romper; perjudicar; quebrarse; reventar; romperse; triturar causar perjuicio; dañar; hacer daño a; lastimar; maltratar
corrumperen arruinar; corromper; echar a perder; estropear cohechar; corromper; sobornar
fijnmaken anonadar; aplastar; aplastarse; destrozar; destruir; estropear; estrujar; exprimir; hacer pedazos; hacer polvo; machacar; pulverizar; romper; triturar
haspelen atrapañar; desperdiciar; estropear; hacer cosas de casa por afición enrollar; rebobinar
iets vergallen emponzoñar; estropear
in de war sturen corromper; degenerar; degenerarse; destruir; echar a perder; estropear; malear; malograr
ingooien destruir; echar en; estropear; hacer pedazos; quebrar; romper; romper a pedradas
kapot maken aplanar; derrumbar; estropear; pulir; refinar; romper
nekken corromper; degenerar; degenerarse; destruir; echar a perder; estropear; malear; malograr
platdrukken anonadar; aplastar; aplastarse; destrozar; destruir; estropear; estrujar; exprimir; hacer pedazos; hacer polvo; machacar; pulverizar; romper; triturar aplanar
ruïneren corromper; degenerar; degenerarse; destruir; echar a perder; estropear; malear; malograr
slechten aplanar; derrumbar; estropear; pulir; refinar; romper
stukmaken estropear disociar; interrumpir; quebrar; romper; separar
tot een warboel maken atrapañar; desperdiciar; estropear; hacer cosas de casa por afición
uitwonen destrozar; estropear
verbrijzelen anonadar; aplastar; aplastarse; destrozar; destruir; estropear; estrujar; exprimir; hacer pedazos; hacer polvo; machacar; pulverizar; romper; triturar disociar; hacer pedazos; interrumpir; quebrar; romper; separar
verbroddelen estropear
verderven arruinar; corromper; echar a perder; estropear arruinar; degenerar; degenerarse; malograr
vergallen amargar; estropear
vergruizen anonadar; aplastar; aplastarse; destrozar; destruir; estropear; estrujar; exprimir; hacer pedazos; hacer polvo; machacar; pulverizar; romper; triturar
verklungelen estropear
verknallen estropear
verknoeien amargar; emponzoñar; estropear desaprovechar; malgastar; perder el tiempo
vermorzelen anonadar; aplastar; aplastarse; destrozar; destruir; estropear; estrujar; exprimir; hacer pedazos; hacer polvo; machacar; pulverizar; romper; triturar
verpesten amargar; estropear aguar; arruinar; emponzoñar; intoxicar
verpletteren anonadar; aplastar; aplastarse; destrozar; destruir; estropear; estrujar; exprimir; hacer pedazos; hacer polvo; machacar; pulverizar; romper; triturar
verprutsen desperdiciar; echar a perder; estropear; malograr
verwarren atrapañar; desperdiciar; estropear; hacer cosas de casa por afición confundir; desconcertar
verzieken corromper; degenerar; degenerarse; destruir; echar a perder; estropear; malear; malograr

Synoniemen voor "estropear":


Wiktionary: estropear

estropear
Cross Translation:
FromToVia
• estropear → beschadigen; havenen ↔ ramponieren — stark beschädigen
• estropear → verbrodden; verprutsen ↔ spoil — ruin
• estropear → bederven; beschadigen; havenen; schenden; stukmaken; toetakelen ↔ détériorer — mettre en mauvais état.
• estropear → schade aanrichten; schaden ↔ endommager — mettre une chose en mauvais état en lui faisant subir quelque dommage.

estropearse:

estropearse werkwoord

  1. estropearse (salir fallido; caerse; vencer; )
    afknappen; er vanaf breken
  2. estropearse (dañar; meter; destruir; )
    beschadigen; aantasten; bederven; aanvreten
    • beschadigen werkwoord (beschadig, beschadigt, beschadigde, beschadigden, beschadigd)
    • aantasten werkwoord (tast aan, tastte aan, tastten aan, aangetast)
    • bederven werkwoord (bederf, bederft, bedierf, bedierven, bedorven)
    • aanvreten werkwoord
  3. estropearse (caer en desuso)
    buiten gebruik raken
    • buiten gebruik raken werkwoord (raak buiten gebruik, raakt buiten gebruik, raakte buiten gebruik, raakten buiten gebruik, buiten gebruik geraakt)
  4. estropearse (pudrirse; podrirse; deshacerse; )
    afrotten
    • afrotten werkwoord (rot af, rott af, rotte af, rotten af, afgerot)

Conjugations for estropearse:

presente
  1. me estropeo
  2. te estropeas
  3. se estropea
  4. nos estropeamos
  5. os estropeáis
  6. se estropean
imperfecto
  1. me estropeaba
  2. te estropeabas
  3. se estropeaba
  4. nos estropeábamos
  5. os estropeabais
  6. se estropeaban
indefinido
  1. me estropeé
  2. te estropeaste
  3. se estropeó
  4. nos estropeamos
  5. os estropeasteis
  6. se estropearon
fut. de ind.
  1. me estropearé
  2. te estropearás
  3. se estropeará
  4. nos estropearemos
  5. os estropearéis
  6. se estropearán
condic.
  1. me estropearía
  2. te estropearías
  3. se estropearía
  4. nos estropearíamos
  5. os estropearíais
  6. se estropearían
pres. de subj.
  1. que me estropee
  2. que te estropees
  3. que se estropee
  4. que nos estropeemos
  5. que os estropeéis
  6. que se estropeen
imp. de subj.
  1. que me estropeara
  2. que te estropearas
  3. que se estropeara
  4. que nos estropeáramos
  5. que os estropearais
  6. que se estropearan
miscelánea
  1. ¡estropeate!
  2. ¡estropeaos!
  3. ¡no te estropees!
  4. ¡no os estropeéis!
  5. estropeado
  6. estropeándose
1. yo, 2. tú, 3. él/ella/usted, 4. nosotros/nosotras, 5. vosotros/vosotras, 6. ellos/ellas/ustedes

Vertaal Matrix voor estropearse:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantasten acometer; atacar
afrotten pudrirse
bederven degeneración; degradación; descomposición; disolución; eliminación; liquidación; podredumbre; putrefacción
beschadigen dañar; herir
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aantasten abastecerse de; aniquilar; aplastar; astillar; causar perjuicio; clavar; dar un mate; dañar; debilitar; deshacer; destrozar; destruir; deteriorar; estrellar; estrellarse; estropear; estropearse; hacer daño; hacer pedazos; hacerse añicos; hacerse pedazos; lastimar; lesionar; machacar; meter; pegar hasta romper; perjudicar; quebrarse; reventar; romperse; triturar causar perjuicio; dañar; deteriorar; lastimar; perjudicar
aanvreten abastecerse de; aniquilar; aplastar; astillar; causar perjuicio; clavar; dar un mate; dañar; debilitar; deshacer; destrozar; destruir; deteriorar; estrellar; estrellarse; estropear; estropearse; hacer daño; hacer pedazos; hacerse añicos; hacerse pedazos; lastimar; lesionar; machacar; meter; pegar hasta romper; perjudicar; quebrarse; reventar; romperse; triturar picar; pinchar
afknappen arruinarse; caer en ruina; caerse; decaer; derrumbarse; desilusionar; estropearse; fliparse; fracasar; hundirse; llevarse un chasco; llevarse un corte; malograrse; quedar desengañado; quedar eliminado; quedar sin efecto; salir fallido; salir mal; tener un mal viaje; vencer
afrotten atrofiarse; consumirse; corroerse; corromperse; degenerar; descomponerse; deshacerse; digerirse; estropearse; podrirse; pudrirse
bederven abastecerse de; aniquilar; aplastar; astillar; causar perjuicio; clavar; dar un mate; dañar; debilitar; deshacer; destrozar; destruir; deteriorar; estrellar; estrellarse; estropear; estropearse; hacer daño; hacer pedazos; hacerse añicos; hacerse pedazos; lastimar; lesionar; machacar; meter; pegar hasta romper; perjudicar; quebrarse; reventar; romperse; triturar amargar; corromper; degenerar; degenerarse; destruir; echar a perder; estropear; malear; malograr; podrirse; pudrirse
beschadigen abastecerse de; aniquilar; aplastar; astillar; causar perjuicio; clavar; dar un mate; dañar; debilitar; deshacer; destrozar; destruir; deteriorar; estrellar; estrellarse; estropear; estropearse; hacer daño; hacer pedazos; hacerse añicos; hacerse pedazos; lastimar; lesionar; machacar; meter; pegar hasta romper; perjudicar; quebrarse; reventar; romperse; triturar causar perjuicio; dañar; hacer daño a; lastimar; maltratar
buiten gebruik raken caer en desuso; estropearse
er vanaf breken arruinarse; caer en ruina; caerse; decaer; derrumbarse; desilusionar; estropearse; fliparse; fracasar; hundirse; llevarse un chasco; llevarse un corte; malograrse; quedar desengañado; quedar eliminado; quedar sin efecto; salir fallido; salir mal; tener un mal viaje; vencer

Synoniemen voor "estropearse":


Wiktionary: estropearse

estropearse

Verwante vertalingen van estropeado







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1284 seconde
Page rendered in 1.0 seconds