Home ->Woordenboeken ->Frans/Duits ->Vertaal tache

Vertaal tache van Frans naar Duits

Overzicht
Frans naar Duits:   Meer gegevens...
  1. tache:
  2. tacher:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor tache (Frans) in het Duits

tache:

tache [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la tache
    Flecken
    • Flecken [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. la tache
    der Spritzer; der Klecks; der Tüpfel
    • Spritzer [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klecks [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Tüpfel [der ~] zelfstandig naamwoord
  3. la tache (souillure; blâme)
    der Fleck; die Flecken; der Klecks
    • Fleck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Flecken [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Klecks [der ~] zelfstandig naamwoord
  4. la tache (éclaboussure; point; moucheture; )
    der Fleck; der Klecks
    • Fleck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klecks [der ~] zelfstandig naamwoord
  5. la tache (salissure; pâté)
    der Schandfleck; der Fleck; der Flecken; der Klecks
    • Schandfleck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Fleck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Flecken [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klecks [der ~] zelfstandig naamwoord
  6. la tache (moucheture; point; petit point)
    der Sprenkel; der Tüpfel
    • Sprenkel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Tüpfel [der ~] zelfstandig naamwoord
  7. la tache (grumeau; pâté; giclure; marron; caillot)
    der Schmutz; der Schlamm; der Klacks; der Klecks; der Dreck; der Klumpen; der Matsch
    • Schmutz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schlamm [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klacks [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klecks [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Dreck [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klumpen [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Matsch [der ~] zelfstandig naamwoord
  8. la tache (brouillon; griffonnage; gribouillage; cahier de brouillon; cahier de brouillons)
    die Rohversion; die Kladde; Konzept; der Entwurf
    • Rohversion [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Kladde [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Konzept [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Entwurf [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor tache:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Dreck caillot; giclure; grumeau; marron; pâté; tache bouse; caca; cochonnerie; crasse; crotte; crottin; excréments; fiente; grain de poussière; immondices; malpropreté; matières fécales; merde; obscénité; ordure; pollution; poussière; répugnance; saleté; saloperie; souillure
Entwurf brouillon; cahier de brouillon; cahier de brouillons; gribouillage; griffonnage; tache Brouillon; brouillon; brouillons; couche; croquis; degré; dessin; dessin préalable; esquisse; exemplaire; exemple; gradation; maquette; mesure; modèle; monstre; niveau; norme; numéro; plan; spécimen; type; ébauche; échantillon
Fleck blâme; moucheture; petit point; point; pointe; pâté; salissure; souillure; tache; éclaboussure bon; chiffon; coupon; faubert; frottis; lambeau; pièce; quittance; restant; reçu; récépissé; ticket; vadrouille
Flecken blâme; pâté; salissure; souillure; tache faubert; frottis; localité; vadrouille; village; voisinage
Klacks caillot; giclure; grumeau; marron; pâté; tache
Kladde brouillon; cahier de brouillon; cahier de brouillons; gribouillage; griffonnage; tache brouillon; cahier de brouillon; cahier de brouillons; feuille de brouillon; gribouillage; griffonnage; papier brouillon; papier froissé
Klecks blâme; caillot; giclure; grumeau; marron; moucheture; petit point; point; pointe; pâté; salissure; souillure; tache; éclaboussure caillot; faubert; frottis; gros morceau; grumeau; masse; morceau; motte; vadrouille
Klumpen caillot; giclure; grumeau; marron; pâté; tache amas; caillot; cognement; foule; gnon; gros morceau; grumeau; masse; morceau; motte; partie; quignon; tapage; tas
Konzept brouillon; cahier de brouillon; cahier de brouillons; gribouillage; griffonnage; tache brouillons; couche; degré; dessin préalable; esquisse; gradation; mesure; niveau; norme; plan
Matsch caillot; giclure; grumeau; marron; pâté; tache boue; bourbe; gadoue; limon; vase
Rohversion brouillon; cahier de brouillon; cahier de brouillons; gribouillage; griffonnage; tache
Schandfleck pâté; salissure; tache brébis galeuse; flétrissure; stigmate; tare
Schlamm caillot; giclure; grumeau; marron; pâté; tache boue; bourbe; dépôt; gadoue; limon; résidu; sédiment; vase
Schmutz caillot; giclure; grumeau; marron; pâté; tache bouse; caca; cochonnerie; crasse; crotte; crottin; excréments; fiente; immondices; malpropreté; matières fécales; merde; négligence; obscénité; ordure; pollution; répugnance; saleté; saloperie; souillure
Sprenkel moucheture; petit point; point; tache
Spritzer tache accro; camé; coup; pousse; rien; soupçon
Tüpfel moucheture; petit point; point; tache faubert; vadrouille

Synoniemen voor "tache":


Wiktionary: tache

tache
noun
  1. Souillure sur quelque chose
  2. Marque naturelle sur la robe d’un animal
tache
noun
  1. Stelle, die verschmutzt (und schlecht[1]) ist
Cross Translation:
FromToVia
• tache → Klecks; Fleck ↔ blot — blemish, spot or stain
• tache → Fleck ↔ dirt — stain or spot (on clothes etc)
• tache → Fleck ↔ fleck — small spot
• tache → Fleck ↔ spot — a round or irregular patch of a different color
• tache → Fleck ↔ stain — discoloured spot or area

tacher:

tacher werkwoord (tache, taches, tachons, tachez, )

  1. tacher (salir; faire des taches)
    beschmutzen; schweinigeln; beflecken; kleckern; verschmutzen; schmieren; manschen; panschen; beschmieren; verunreinigen; beklecksen
    • beschmutzen werkwoord (beschmutze, beschmutzt, beschmutzte, beschmutztet, beschmutzt)
    • schweinigeln werkwoord (schweinigele, schweinigelst, schweinigelt, schweinigelte, schweinigeltet, geschweinigelt)
    • beflecken werkwoord (beflecke, befleckst, befleckt, befleckte, beflecktet, befleckt)
    • kleckern werkwoord (kleckere, kleckerst, kleckert, kleckerte, kleckertet, gekleckert)
    • verschmutzen werkwoord (verschmutze, verschmutzt, verschmutzte, verschmutztet, verschmutzt)
    • schmieren werkwoord (schmiere, schmierest, schmieret, schmierete, schmieretet, geschmiert)
    • manschen werkwoord (mansche, manschst, manscht, manschte, manschtet, gemanscht)
    • panschen werkwoord (pansche, panschest, panscht, panschte, panschtet, gepanscht)
    • beschmieren werkwoord (beschmiere, beschmierst, beschmiert, beschmierte, beschmiertet, beschmiert)
    • verunreinigen werkwoord (verunreinige, verunreinigst, verunreinigt, verunreinigte, verunreinigtet, vereinigt)
    • beklecksen werkwoord (bekleckse, bekleckst, bekleckste, bekleckstet, bekleckst)
  2. tacher (déteindre; salir; soiller)
    beschmutzen; leicht schmutzig werden
  3. tacher (barbouiller; beurrer; faire des taches; )
    beklecksen; beschmieren; anschmieren; verläumden; lästern
    • beklecksen werkwoord (bekleckse, bekleckst, bekleckste, bekleckstet, bekleckst)
    • beschmieren werkwoord (beschmiere, beschmierst, beschmiert, beschmierte, beschmiertet, beschmiert)
    • anschmieren werkwoord
    • verläumden werkwoord
    • lästern werkwoord (lästere, lästerst, lästert, lästerte, lästertet, gelästert)
  4. tacher (salir; souiller; polluer; maculer; rendre sale)
    flecken; beschmutzen; versauen; schmutzen; kleksen; verunreinigen; sudeln
    • flecken werkwoord (flecke, fleckst, fleckt, fleckte, flecktet, gefleckt)
    • beschmutzen werkwoord (beschmutze, beschmutzt, beschmutzte, beschmutztet, beschmutzt)
    • versauen werkwoord (versaue, versaust, versaut, versaute, versautet, versaut)
    • schmutzen werkwoord (schmutze, schmutzst, schmutzt, schmutzte, schmutztet, geschmutzt)
    • kleksen werkwoord (klekse, klekst, klekste, klekstet, geklekst)
    • verunreinigen werkwoord (verunreinige, verunreinigst, verunreinigt, verunreinigte, verunreinigtet, vereinigt)
    • sudeln werkwoord (sudele, sudelst, sudelt, sudelte, sudeltet, gesudelt)
  5. tacher (salir; souiller; polluer; maculer; rendre sale)
    verschmutzen; versauen; beschmutzen; schmutzen; verunreinigen; einschmieren
    • verschmutzen werkwoord (verschmutze, verschmutzt, verschmutzte, verschmutztet, verschmutzt)
    • versauen werkwoord (versaue, versaust, versaut, versaute, versautet, versaut)
    • beschmutzen werkwoord (beschmutze, beschmutzt, beschmutzte, beschmutztet, beschmutzt)
    • schmutzen werkwoord (schmutze, schmutzst, schmutzt, schmutzte, schmutztet, geschmutzt)
    • verunreinigen werkwoord (verunreinige, verunreinigst, verunreinigt, verunreinigte, verunreinigtet, vereinigt)
    • einschmieren werkwoord (schmiere ein, schmierst ein, schmiert ein, schmierte ein, schmiertet ein, eingeschmiert)

Conjugations for tacher:

Présent
  1. tache
  2. taches
  3. tache
  4. tachons
  5. tachez
  6. tachent
imparfait
  1. tachais
  2. tachais
  3. tachait
  4. tachions
  5. tachiez
  6. tachaient
passé simple
  1. tachai
  2. tachas
  3. tacha
  4. tachâmes
  5. tachâtes
  6. tachèrent
futur simple
  1. tacherai
  2. tacheras
  3. tachera
  4. tacherons
  5. tacherez
  6. tacheront
subjonctif présent
  1. que je tache
  2. que tu taches
  3. qu'il tache
  4. que nous tachions
  5. que vous tachiez
  6. qu'ils tachent
conditionnel présent
  1. tacherais
  2. tacherais
  3. tacherait
  4. tacherions
  5. tacheriez
  6. tacheraient
passé composé
  1. ai taché
  2. as taché
  3. a taché
  4. avons taché
  5. avez taché
  6. ont taché
divers
  1. tache!
  2. tachez!
  3. tachons!
  5. taché
  6. tachant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor tacher:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anschmieren barbouiller; beurrer; enduire; faire des taches; graisser; salir; souiller; tacher refiler
beflecken faire des taches; salir; tacher
beklecksen barbouiller; beurrer; enduire; faire des taches; graisser; salir; souiller; tacher
beschmieren barbouiller; beurrer; enduire; faire des taches; graisser; salir; souiller; tacher souiller
beschmutzen déteindre; faire des taches; maculer; polluer; rendre sale; salir; soiller; souiller; tacher estomper; polluer; rendre sale; salir; souiller
einschmieren maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher enduire; graisser; huiler; lubrifier; partir; quitter; s'en aller; s'envoler
flecken maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher aller bien; marcher bien
kleckern faire des taches; salir; tacher faire couler; musarder; niaiser; répandre; verser; épancher; épandre
kleksen maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher
leicht schmutzig werden déteindre; salir; soiller; tacher
lästern barbouiller; beurrer; enduire; faire des taches; graisser; salir; souiller; tacher blasphémer; blesser; calomnier; diffamer; dire du mal sur; déniger; froisser; insulter; maudire; médire; offenser; porter préjudice à; vilipender
manschen faire des taches; salir; tacher
panschen faire des taches; salir; tacher
schmieren faire des taches; salir; tacher barbouiller; cochonner; graisser; gribouiller; griffonner; huiler; lubrifier; musarder; niaiser; partir; quitter; s'en aller; s'envoler
schmutzen maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher
schweinigeln faire des taches; salir; tacher faire du désordre; foutre le bordel; mettre la pagaille; musarder; niaiser; raconter des blagues osées
sudeln maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher musarder; niaiser; patauger
verläumden barbouiller; beurrer; enduire; faire des taches; graisser; salir; souiller; tacher
versauen maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher
verschmutzen faire des taches; maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher polluer; rendre sale; salir; souiller
verunreinigen faire des taches; maculer; polluer; rendre sale; salir; souiller; tacher polluer; rendre sale; salir; souiller
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beklecksen barbouillé

Synoniemen voor "tacher":


Verwante vertalingen van tache







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0818 seconde
Page rendered in 1.0 seconds