Frans

Uitgebreide vertaling voor port (Frans) in het Nederlands

port:

port [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le port (porto; surtaxe)
    de port; bestelkosten
    • port [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • bestelkosten [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. le port (ville portuaire; havre)
    de havenplaats; de havenstad
  3. le port (frais de port; porto; affranchissement)
    de porto; frankeerkosten; briefport
  4. le port (ville portuaire)
    de havenstad
  5. le port
    de poort
    • poort [de ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor port:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestelkosten port; porto; surtaxe
briefport affranchissement; frais de port; port; porto
frankeerkosten affranchissement; frais de port; port; porto
havenplaats havre; port; ville portuaire
havenstad havre; port; ville portuaire
poort port portail d'entrée; porte; porte d'entrée
port port; porto; surtaxe tarif postal
porto affranchissement; frais de port; port; porto

Synoniemen voor "port":


Wiktionary: port

port
noun
  1. Port pour bateaux
  2. Port informatique
  3. enfoncement, naturel ou artificiel, de la mer dans les terres, offrant aux bateaux un abri contre les vents et les tempêtes.
port
noun
  1. natuurlijke of aangelegde aanlegplaats voor schepen.

Cross Translation:
FromToVia
port haven harbour — for ships
port haven haven — harbour
port haven port — dock or harbour
port havenstad port — town or city with a dock or harbour
port poort port — computing: logical or physical construct into and from which data are transferred
port haven Hafen — Ort zum natürlichen oder künstlich geschützten Anlegen von Schiffen (sowie übertragen auf andere Fahrzeuge), mit Anlagen zum Löschen, Laden, Reinigen und Ausbessern, an offener See oder an Flussläufen

porté:


Synoniemen voor "porté":


Wiktionary: porté


Cross Translation:
FromToVia
porté gedragen worn — past participle of wear

porté à:

porté à bijvoeglijk naamwoord

  1. porté à (étant enclin à; tenté de; incliné à)
    geneigd; de neiging hebbend

Vertaal Matrix voor porté à:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
geneigd incliné à; porté à; tenté de; étant enclin à
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
de neiging hebbend incliné à; porté à; tenté de; étant enclin à

Verwante vertalingen van port



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor port (Nederlands) in het Frans

port:

port [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de port (bestelkosten)
    le port; le porto; la surtaxe
    • port [le ~] zelfstandig naamwoord
    • porto [le ~] zelfstandig naamwoord
    • surtaxe [la ~] zelfstandig naamwoord

port [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de port

Vertaal Matrix voor port:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
port bestelkosten; port briefport; frankeerkosten; havenplaats; havenstad; poort; porto
porto bestelkosten; port briefport; frankeerkosten; porto
surtaxe bestelkosten; port strafport; strafporto
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
tarif postal port

Verwante woorden van "port":

  • porten

Wiktionary: port

port
Cross Translation:
FromToVia
port vin de Porto port — fortified wine
port vin de Porto; porto port wine — A type of fortified wine traditionally made in Portugal

porren:

porren werkwoord (por, port, porde, porden, gepord)

  1. porren (een por geven; stoten)
  2. porren (aanjagen; aansporen; opjutten)
    exhorter; inciter; éperonner; activer; inciter à; animer; presser; exciter; attiser; tisonner
    • exhorter werkwoord (exhorte, exhortes, exhortons, exhortez, )
    • inciter werkwoord (incite, incites, incitons, incitez, )
    • éperonner werkwoord (éperonne, éperonnes, éperonnons, éperonnez, )
    • activer werkwoord (active, actives, activons, activez, )
    • inciter à werkwoord
    • animer werkwoord (anime, animes, animons, animez, )
    • presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, )
    • exciter werkwoord (excite, excites, excitons, excitez, )
    • attiser werkwoord (attise, attises, attisons, attisez, )
    • tisonner werkwoord (tisonne, tisonnes, tisonnons, tisonnez, )

Conjugations for porren:

o.t.t.
  1. por
  2. port
  3. port
  4. porren
  5. porren
  6. porren
o.v.t.
  1. porde
  2. porde
  3. porde
  4. porden
  5. porden
  6. porden
v.t.t.
  1. heb gepord
  2. hebt gepord
  3. heeft gepord
  4. hebben gepord
  5. hebben gepord
  6. hebben gepord
v.v.t.
  1. had gepord
  2. had gepord
  3. had gepord
  4. hadden gepord
  5. hadden gepord
  6. hadden gepord
o.t.t.t.
  1. zal porren
  2. zult porren
  3. zal porren
  4. zullen porren
  5. zullen porren
  6. zullen porren
o.v.t.t.
  1. zou porren
  2. zou porren
  3. zou porren
  4. zouden porren
  5. zouden porren
  6. zouden porren
en verder
  1. ben gepord
  2. bent gepord
  3. is gepord
  4. zijn gepord
  5. zijn gepord
  6. zijn gepord
diversen
  1. por!
  2. port!
  3. gepord
  4. porrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

porren [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het porren (aanstoten)
    la bourrade

Vertaal Matrix voor porren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bourrade aanstoten; porren opdoffer
exciter aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
inciter aanmoedigen; aanvuren; stimuleren; toejuichen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
activer aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanblazen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvangen; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; accelereren; activeren; animeren; beginnen; bemoedigen; bespoedigen; bezielen; doen opvlammen; iemand motiveren; initiëren; instigeren; introduceren; kennis laten maken; motiveren; op gang brengen; oppeppen; oppoken; opporren; opstoken; opwekken; poken; prikkelen; provoceren; starten; stimuleren; stoken; toemoedigen; van start gaan; verhaasten; versnellen; voorstellen
animer aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanmoedigen; aansporen; aanvuren; aanzetten; aanzetten tot; activeren; animeren; bemoedigen; bezielen; een inspirerende werking hebben; iemand motiveren; inboezemen; ingeven; inspireren; instigeren; motiveren; opleven; oppeppen; opwekken; prikkelen; provoceren; reanimeren; stimuleren; toemoedigen; tot leven wekken; verlevendigen; wakker schudden
attiser aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanblazen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; agiteren; animeren; bemoedigen; bezielen; doen opvlammen; iemand motiveren; iets aanstoken; in beroering brengen; instigeren; omroeren; oppoken; opporren; oprakelen; opstoken; poken; prikkelen; provoceren; roeren; stimuleren; stoken; ter sprake brengen; toejuichen; toemoedigen; wakker schudden
donner un bourrade à een por geven; porren; stoten
donner un coup de coude à een por geven; porren; stoten
exciter aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanblazen; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bemoedigen; bezielen; iets aanstoken; instigeren; motiveren; opfokken; ophitsen; opjutten; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opvrijen; opwekken; opwinden; poken; prikkelen; provoceren; stimuleren; stoken; toejuichen; toemoedigen
exhorter aanjagen; aansporen; opjutten; porren
inciter aanjagen; aansporen; opjutten; porren aandrijven; aanmoedigen; aansporen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; aanzwiepen; animeren; bemoedigen; iemand motiveren; instigeren; motiveren; opdrijven; opfokken; ophitsen; opjutten; opkrikken; oppoken; opporren; opruien; opstoken; opwekken; opwinden; poken; prikkelen; provoceren; stimuleren; toemoedigen; voortdrijven; voortjagen; wakker schudden; wegjagen
inciter à aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanblazen; aandoen; aanleiding geven tot; aanrichten; aansporen; aanstichten; aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; aanzetten tot; animeren; iets aanstoken; instigeren; motiveren; ontlokken; ophitsen; oppoken; opstoken; poken; provoceren; stimuleren; stoken; teweegbrengen; uitdagen; uitlokken; veroorzaken
presser aanjagen; aansporen; opjutten; porren aandringen; aandrukken; aanhouden; aanpoten; aansporen; aanzetten; accelereren; bespoedigen; comprimeren; dichtknijpen; drukken; haast maken; haasten; ijlen; inpersen; jachten; jagen; jakkeren; klemmen; knellen; leegknijpen; omklemmen; omwoelen; op iets aandringen; opdrijven; ophitsen; opjagen; oppersen; overhaasten; persen; reppen; samendrukken; samenpersen; spoeden; strak zitten; tot spoed aanzetten; uitdrukken; uitknijpen; uitpersen; vastdrukken; vastknijpen; verhaasten; versnellen; voortjagen; voortmaken; zich spoeden
tisonner aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanblazen; aanmoedigen; aanstoken; aanvuren; aanwakkeren; bemoedigen; doen opvlammen; oppoken; opporren; opstoken; poken; stimuleren; stoken; toemoedigen
éperonner aanjagen; aansporen; opjutten; porren aanmoedigen; aansporen; aanzetten; aanzetten tot; animeren; bonken; hameren; iemand motiveren; instigeren; prikkelen; provoceren; rammen; slaan; stimuleren
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
activer inschakelen

Verwante woorden van "porren":


Wiktionary: porren


Cross Translation:
FromToVia
porren tripoter finger — to poke
porren piquer poke — to jab with a pointed object such as a finger or a stick
porren pousser; tâter prod — poke
porren pousser; légèrement; donner une légère bourrade stupsen — (umgangssprachlich) (transitiv) jemanden leicht anstoßen; mit dem Ellenbogen schubsen, um etwas zu signalisieren