Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- enrager:
-
enragé:
- kwaad; boos; furieus; woedend; hels; razend; nijdig; woest; dol; laaiend; tierend; wild; ruw; ongetemd; ruig; vertoornd; spinnijdig; ziedend; toornig; verontwaardigd; gebelgd; misnoegd; verstoord; gekwetst; kokend; giftig; verbolgen; onderdrukt; opgekropt; verkropt; verbeten; grimmig; bitter; bitter van smaak; felle; verbitterd; bitter teleurgesteld; zeer boos
- dolleman; krankzinnige; gek; waanzinnige; geesteszieke
- zeloot; fanaat; ijveraar; fanaticus
- enragée:
-
Wiktionary:
- enragé → razend
Frans
Uitgebreide vertaling voor enragé (Frans) in het Nederlands
enrager:
enrager werkwoord (enrage, enrages, enrageons, enragez, enragent, enrageais, enrageait, enragions, enragiez, enrageaient, enrageai, enrageas, enragea, enrageâmes, enrageâtes, enragèrent, enragerai, enrageras, enragera, enragerons, enragerez, enrageront)
-
enrager (s'enrager; devenir fou)
Conjugations for enrager:
Présent
- enrage
- enrages
- enrage
- enrageons
- enragez
- enragent
imparfait
- enrageais
- enrageais
- enrageait
- enragions
- enragiez
- enrageaient
passé simple
- enrageai
- enrageas
- enragea
- enrageâmes
- enrageâtes
- enragèrent
futur simple
- enragerai
- enrageras
- enragera
- enragerons
- enragerez
- enrageront
subjonctif présent
- que j'enrage
- que tu enrages
- qu'il enrage
- que nous enragions
- que vous enragiez
- qu'ils enragent
conditionnel présent
- enragerais
- enragerais
- enragerait
- enragerions
- enrageriez
- enrageraient
passé composé
- ai enragé
- as enragé
- a enragé
- avons enragé
- avez enragé
- ont enragé
divers
- enrage!
- enragez!
- enrageons!
- enragé
- enrageant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor enrager:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dol worden | devenir fou; enrager; s'enrager |
Synoniemen voor "enrager":
enragé:
-
enragé (furieux; furieuse; rageur; en colère; enragée; déchaîné; exaspérée; furieusement; furibond; avec rage; exaspéré; déchaînée)
kwaad; boos; furieus; woedend; hels; razend; nijdig; woest; dol; laaiend; tierend-
kwaad bijvoeglijk naamwoord
-
boos bijvoeglijk naamwoord
-
furieus bijvoeglijk naamwoord
-
woedend bijvoeglijk naamwoord
-
hels bijvoeglijk naamwoord
-
razend bijvoeglijk naamwoord
-
nijdig bijvoeglijk naamwoord
-
woest bijvoeglijk naamwoord
-
dol bijvoeglijk naamwoord
-
laaiend bijvoeglijk naamwoord
-
tierend bijvoeglijk naamwoord
-
-
enragé (sauvage; féroce; rugueux; rude; farouche; outré; rêche; rageur; férocement; fou de rage; en colère; raboteux; furieux; furieuse; furibond; furieusement)
-
enragé (irrité; fâché; furieux; en colère; fâcheux; mis en colère; irritable; outré; furibond; hargneux; exaspéré; hargneusement; indigné; courroucé; d'un air fâché)
-
enragé (indigné; outré; hargneux; courroucé; hargneuse; grincheusement; grincheux; en colère; acariâtre; grincheuse; avec hargne; hargneusement; avec dépit; d'une humeur massacrante; d'un air mécontent)
verontwaardigd; gebelgd; misnoegd; verstoord; gekwetst-
verontwaardigd bijvoeglijk naamwoord
-
gebelgd bijvoeglijk naamwoord
-
misnoegd bijvoeglijk naamwoord
-
verstoord bijvoeglijk naamwoord
-
gekwetst bijvoeglijk naamwoord
-
-
enragé (sauvage; violent)
-
enragé (courroucé; fâché; furieux; hargneux; en colère; envenimé; furieusement; en couroux)
-
enragé (opprimé; ulcéré; réprimé; virulent; haineux; âpre; rancunier; âcre; vindicatif; irrité; âprement; furieusement; fâché contre; irrité contre)
onderdrukt; opgekropt; verkropt; verbeten-
onderdrukt bijvoeglijk naamwoord
-
opgekropt bijvoeglijk naamwoord
-
verkropt bijvoeglijk naamwoord
-
verbeten bijvoeglijk naamwoord
-
-
enragé (revêche; âpre; virulent; fou de rage; acharné; furieux; aigre; agressif; ulcéré; en colère; aigri; aigrement; furibond; irrité; âprement; férocement; furieusement; fâché contre; irrité contre)
-
enragé (amer; vif; âpre; infernal; endiablé; furieux; acerbe; fervent; violent)
-
enragé (virulent; furieux; agressif; en colère; férocement; furieusement)
-
enragé (férocement; âpre; aigre; virulent; ulcéré; irrité; furieux; agressif; en colère; âcre; aigri; aigrement; âprement; furieusement; fou de rage; fâché contre; irrité contre)
verbitterd; bitter teleurgesteld-
verbitterd bijvoeglijk naamwoord
-
bitter teleurgesteld bijvoeglijk naamwoord
-
-
enragé (furieux; acerbe; fâché; fâcheux; en colère; furieusement; hargneux; fâcheuse; furieuse)
-
l'enragé (malade mental; imbécile; sot; forcené; barbare; toqué; fou; dément; idiot; déséquilibré; aliéné mental)
Vertaal Matrix voor enragé:
Synoniemen voor "enragé":
enragée:
-
enragée (furieux; furieuse; enragé; rageur; en colère; déchaîné; exaspérée; furieusement; furibond; avec rage; exaspéré; déchaînée)
kwaad; boos; furieus; woedend; hels; razend; nijdig; woest; dol; laaiend; tierend-
kwaad bijvoeglijk naamwoord
-
boos bijvoeglijk naamwoord
-
furieus bijvoeglijk naamwoord
-
woedend bijvoeglijk naamwoord
-
hels bijvoeglijk naamwoord
-
razend bijvoeglijk naamwoord
-
nijdig bijvoeglijk naamwoord
-
woest bijvoeglijk naamwoord
-
dol bijvoeglijk naamwoord
-
laaiend bijvoeglijk naamwoord
-
tierend bijvoeglijk naamwoord
-