Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Zoek: habitué

Franse en Nederlandse zoekresultaten voor: habitué

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. habitué:
  2. habituer:
  3. habituée:
  4. Wiktionary:
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. habitué:

Frans

Uitgebreide vertaling voor habitué (Frans) in het Nederlands

habitué:

habitué bijvoeglijk naamwoord

  1. habitué (accoutumé)
    gewend; gewoon

habitué [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'habitué (visiteur régulier; familier; habituée; pilier de café)
    de habitué; vaste klant; de gast; de stamgast
    • habitué [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vaste klant [znw.] zelfstandig naamwoord
    • gast [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stamgast [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor habitué:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gast familier; habitué; habituée; pilier de café; visiteur régulier gars; homme; hôte; invité; invitée; mec; monsieur; type; visiteur; zèbre
habitué familier; habitué; habituée; pilier de café; visiteur régulier
stamgast familier; habitué; habituée; pilier de café; visiteur régulier
vaste klant familier; habitué; habituée; pilier de café; visiteur régulier client régulier; visiteur régulier
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gewend accoutumé; habitué
gewoon accoutumé; habitué ayant cours; banal; commun; courant; d'usage; de mise; dernier cri; généralement admis; habituel; mondain; normal; négociable; ordinaire; tout simple; usuel; vendable; à la mode

Synoniemen voor "habitué":


Wiktionary: habitué

habitué
adjective
  1. iets ~ zijn: ergens aan gewend zijn
Cross Translation:
FromToVia
• habitué → stamgast ↔ denizen — one who frequents a place
• habitué → stamgast ↔ regular — routine visitor
• habitué → gewend; gewoon ↔ wont — accustomed, apt

habituer:

habituer werkwoord (habitue, habitues, habituons, habituez, )

  1. habituer (s'accoutumer à; s'habituer; accoutumer; )
    gewennen
    • gewennen werkwoord (gewen, gewent, gewende, gewenden, gewend)
  2. habituer (se familiariser; apprendre; accoutumer; s'habituer; s'accoutumer)
    eigenmaken; aanwennen; gewend raken; leren
    • eigenmaken werkwoord (maak eigen, maakt eigen, maakte eigen, maakten eigen, eigengemaakt)
    • aanwennen werkwoord (wen aan, went aan, wende aan, wenden aan, aangewend)
    • gewend raken werkwoord (raak gewend, raakt gewend, raakte gewend, raakten gewend, gewend geraakt)
    • leren werkwoord (leer, leert, leerde, leerden, geleerd)

Conjugations for habituer:

Présent
  1. habitue
  2. habitues
  3. habitue
  4. habituons
  5. habituez
  6. habituent
imparfait
  1. habituais
  2. habituais
  3. habituait
  4. habituions
  5. habituiez
  6. habituaient
passé simple
  1. habituai
  2. habituas
  3. habitua
  4. habituâmes
  5. habituâtes
  6. habituèrent
futur simple
  1. habituerai
  2. habitueras
  3. habituera
  4. habituerons
  5. habituerez
  6. habitueront
subjonctif présent
  1. que je habitue
  2. que tu habitues
  3. qu'il habitue
  4. que nous habituions
  5. que vous habituiez
  6. qu'ils habituent
conditionnel présent
  1. habituerais
  2. habituerais
  3. habituerait
  4. habituerions
  5. habitueriez
  6. habitueraient
passé composé
  1. ai habitué
  2. as habitué
  3. a habitué
  4. avons habitué
  5. avez habitué
  6. ont habitué
divers
  1. habitue!
  2. habituez!
  3. habituons!
  5. habitué
  6. habituant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor habituer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
leren action d'étudier
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanwennen accoutumer; apprendre; habituer; s'accoutumer; s'habituer; se familiariser
eigenmaken accoutumer; apprendre; habituer; s'accoutumer; s'habituer; se familiariser
gewend raken accoutumer; apprendre; habituer; s'accoutumer; s'habituer; se familiariser acclimater; naturaliser; s'acclimater; s'adapter; s'habituer; s'intégrer
gewennen accoutumer; habituer; habituer à; prendre l'habitude; s'accoutumer; s'accoutumer à; s'habituer; s'habituer à; se familiariser
leren accoutumer; apprendre; habituer; s'accoutumer; s'habituer; se familiariser apprendre; enseigner; faire des études; faire l'apprentissage de; former; instruire; prendre communication; prendre connaissance; recevoir communication; s'entraîner à; s'initier à; s'instruire; se mettre au courant; travailler; éduquer; étudier

Synoniemen voor "habituer":


Wiktionary: habituer

habituer
verb
  1. Faire prendre l’habitude ou une habitude.
Cross Translation:
FromToVia
• habituer → gewennen; stalen; harden; verharden ↔ inure — to cause to become accustomed to something unpleasant by prolonged exposure

habituée:

habituée [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'habituée (habitué; visiteur régulier; familier; pilier de café)
    de habitué; vaste klant; de gast; de stamgast
    • habitué [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • vaste klant [znw.] zelfstandig naamwoord
    • gast [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stamgast [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor habituée:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gast familier; habitué; habituée; pilier de café; visiteur régulier gars; homme; hôte; invité; invitée; mec; monsieur; type; visiteur; zèbre
habitué familier; habitué; habituée; pilier de café; visiteur régulier
stamgast familier; habitué; habituée; pilier de café; visiteur régulier
vaste klant familier; habitué; habituée; pilier de café; visiteur régulier client régulier; visiteur régulier

Wiktionary: habituée

Cross Translation:
FromToVia
• habituée → stamgast ↔ regular — routine visitor

Verwante vertalingen van habitué



Nederlands

Uitgebreide vertaling voor habitué (Nederlands) in het Frans

habitué:

habitué [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de habitué (stamgast; vaste klant; gast)
    l'habitué; le visiteur régulier; le familier; l'habituée; le pilier de café

Vertaal Matrix voor habitué:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
familier gast; habitué; stamgast; vaste klant
habitué gast; habitué; stamgast; vaste klant
habituée gast; habitué; stamgast; vaste klant
pilier de café gast; habitué; stamgast; vaste klant
visiteur régulier gast; habitué; stamgast; vaste klant vaste bezoeker; vaste klant
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
familier aangenaam; bekend; brutaal; familiair; fijn; gemeenzaam; genoeglijk; gezellig; huiselijk; in het voorbijgaan; informeel; knus; knusjes; lekker; losjes; makkelijk in de omgang; niet beschroomd; onbeschroomd; onderhoudend; plezierig; prettig; sociabel; stoutmoedig; terloops; tutoyerend; vertrouwd; voorlopig; vrijblijvend; vrijmoedig; vrijpostig
habitué gewend; gewoon

Verwante woorden van "habitué":

  • habitués







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0392 seconde
Page rendered in 1.0 seconds