Frans

Uitgebreide vertaling voor se plaire (Frans) in het Nederlands

plaire:

plaire werkwoord (plais, plaît, plaisons, plaisez, )

  1. plaire (faire plaisir à; faire la coquette; flirter; coqueter)
    bevallen; plezieren; gelieven; behagen; aanstaan
    • bevallen werkwoord (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • plezieren werkwoord (plezier, pleziert, plezierde, plezierden, geplezierd)
    • gelieven werkwoord (gelief, gelieft, geliefde, geliefden, geliefd)
    • behagen werkwoord (behaag, behaagt, behaagde, behaagden, behaagd)
    • aanstaan werkwoord (sta aan, staat aan, stond aan, stonden aan, aangestaan)
  2. plaire (attirer; séduire; enchanter; )
    bevallen; bekoren
    • bevallen werkwoord (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • bekoren werkwoord (bekoor, bekoort, bekoorde, bekoorden, bekoord)
  3. plaire (jouir de; amuser; sembler bon)
    believen; aanstaan; goeddunken
    • believen werkwoord (belief, belieft, beliefde, beliefden, beliefd)
    • aanstaan werkwoord (sta aan, staat aan, stond aan, stonden aan, aangestaan)
    • goeddunken werkwoord (dunk goed, dunkt goed, dacht goed, dachten goed, goedgedacht)
  4. plaire (faire la coquette; flirter; coqueter)
    koketteren
    • koketteren werkwoord (koketteer, koketteert, koketteerde, koketteerden, gekoketteerd)

Conjugations for plaire:

Présent
  1. plais
  2. plais
  3. plaît
  4. plaisons
  5. plaisez
  6. plaisent
imparfait
  1. plaisais
  2. plaisais
  3. plaisait
  4. plaisions
  5. plaisiez
  6. plaisaient
passé simple
  1. plus
  2. plus
  3. plut
  4. plûmes
  5. plûtes
  6. plurent
futur simple
  1. plairai
  2. plairas
  3. plaira
  4. plairons
  5. plairez
  6. plairont
subjonctif présent
  1. que je plaise
  2. que tu plaises
  3. qu'il plaise
  4. que nous plaisions
  5. que vous plaisiez
  6. qu'ils plaisent
conditionnel présent
  1. plairais
  2. plairais
  3. plairait
  4. plairions
  5. plairiez
  6. plairaient
passé composé
  1. ai plu
  2. as plu
  3. a plu
  4. avons plu
  5. avez plu
  6. ont plu
divers
  1. plais!
  2. plaisez!
  3. plaisons!
  4. plu
  5. plaisant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor plaire:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekoren attrait; charme; séduction
believen gré
goeddunken gré
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstaan amuser; coqueter; faire la coquette; faire plaisir à; flirter; jouir de; plaire; sembler bon bien aller; convenir; marcher; se plaire; être allumé; être apte à; être convenable; être en service
behagen coqueter; faire la coquette; faire plaisir à; flirter; plaire
bekoren attirer; charmer; enchanter; enjôler; envoûter; plaire; séduire
believen amuser; jouir de; plaire; sembler bon devoir; falloir; être dans l'obligation de; être obligé de
bevallen attirer; charmer; coqueter; enchanter; enjôler; envoûter; faire la coquette; faire plaisir à; flirter; plaire; séduire accoucher; bien aller; convenir; faire plaisir à; plaire à; produire; se plaire; être apte à; être convenable
gelieven coqueter; faire la coquette; faire plaisir à; flirter; plaire
goeddunken amuser; jouir de; plaire; sembler bon
koketteren coqueter; faire la coquette; flirter; plaire
plezieren coqueter; faire la coquette; faire plaisir à; flirter; plaire enchanter; faire plaisir à; plaire à; rendre heureux; rendre service à; réjouir

Synoniemen voor "plaire":


Wiktionary: plaire

plaire
verb
  1. Agréer, être agréable (Sens général)
plaire
verb
  1. aan iemand welgevallig zijn
  2. iets als aangenaam ervaren

Cross Translation:
FromToVia
plaire aantrekkelijk; aantrekken; aanspreken appeal — to be attractive
plaire houden van; leuk vinden; graag lusten; lusten; graag hebben like — enjoy
plaire graag zien; graag hebben; leuk vinden; aangetrokken voelen tot like — find attractive
plaire bevallen; behagen please — to make happy or satisfy
plaire aanspreken; aandragen ansprechen — die Aufmerksamkeit oder das Interesse von jemandem erwecken; den Geschmack von jemandem treffen
plaire overweg komen; met verstehen — (reflexiv) ohne Streitigkeiten mit jemandem auskommen, eine gute persönliche Beziehung zu jemandem haben

se plaire:

se plaire werkwoord

  1. se plaire (convenir; être convenable; bien aller; être apte à)
    bevallen; prettig vinden; conveniëren; aanstaan
    • bevallen werkwoord (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • prettig vinden werkwoord
    • conveniëren werkwoord (convenieer, convenieert, convenieerde, convenieerden, geconvenieerd)
    • aanstaan werkwoord (sta aan, staat aan, stond aan, stonden aan, aangestaan)

Vertaal Matrix voor se plaire:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aanstaan bien aller; convenir; se plaire; être apte à; être convenable amuser; coqueter; faire la coquette; faire plaisir à; flirter; jouir de; marcher; plaire; sembler bon; être allumé; être en service
bevallen bien aller; convenir; se plaire; être apte à; être convenable accoucher; attirer; charmer; coqueter; enchanter; enjôler; envoûter; faire la coquette; faire plaisir à; flirter; plaire; plaire à; produire; séduire
conveniëren bien aller; convenir; se plaire; être apte à; être convenable arriver à propos; convenir; convenir à; tomber à propos; être apte à; être bon; être convenable
prettig vinden bien aller; convenir; se plaire; être apte à; être convenable

Wiktionary: se plaire

se plaire
verb
  1. zich thuis voelen, wennen, gewoon worden

plaire à:

plaire à werkwoord

  1. plaire à (faire plaisir à)
    bevallen; plezieren; aangenaam aandoen
    • bevallen werkwoord (beval, bevalt, beviel, bevielen, bevallen)
    • plezieren werkwoord (plezier, pleziert, plezierde, plezierden, geplezierd)
    • aangenaam aandoen werkwoord (doe aangenaam aan, doet aangenaam aan, deed aangenaam aan, deden aangenaam aan, aangenaam aangedaan)

Vertaal Matrix voor plaire à:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aangenaam aandoen faire plaisir à; plaire à
bevallen faire plaisir à; plaire à accoucher; attirer; bien aller; charmer; convenir; coqueter; enchanter; enjôler; envoûter; faire la coquette; faire plaisir à; flirter; plaire; produire; se plaire; séduire; être apte à; être convenable
plezieren faire plaisir à; plaire à coqueter; enchanter; faire la coquette; faire plaisir à; flirter; plaire; rendre heureux; rendre service à; réjouir

Verwante vertalingen van se plaire