Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. concurrence:
  2. concurrencer:
  3. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor concurrence (Frans) in het Nederlands

concurrence:

concurrence [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. la concurrence (compétiteurs; compétition; rivalité)
    de concurrentie; de mededingers
  2. la concurrence (rivalité; compétition)
    de concurrentie; de rivaliteit; de wedijver
  3. la concurrence (compétition)
    de competitie
  4. la concurrence
    de concurrentie
  5. la concurrence
    de gelijktijdigheid

Vertaal Matrix voor concurrence:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
competitie compétition; concurrence
concurrentie compétiteurs; compétition; concurrence; rivalité
gelijktijdigheid concurrence coincidence; simultanéité
mededingers compétiteurs; compétition; concurrence; rivalité
rivaliteit compétition; concurrence; rivalité
wedijver compétition; concurrence; rivalité

Synoniemen voor "concurrence":


Wiktionary: concurrence

concurrence
noun
  1. wedijver, concurrentie
  2. economie|nld het mede-wedijveren om iets, in het bijzonder een vorm van winst

Cross Translation:
FromToVia
concurrence concurrentie competition — action of competing

concurrencer:

concurrencer werkwoord (concurrence, concurrences, concurrençons, concurrencez, )

  1. concurrencer (rivaliser; faire concurrence)
    concurreren; wedijveren; beconcurreren
    • concurreren werkwoord (concurreer, concurreert, concurreerde, concurreerden, geconcurreerd)
    • wedijveren werkwoord (wedijver, wedijvert, wedijverde, wedijverden, gewedijverd)
    • beconcurreren werkwoord (beconcurreer, beconcurreert, beconcurreerde, beconcurreerden, beconcurreerd)

Conjugations for concurrencer:

Présent
  1. concurrence
  2. concurrences
  3. concurrence
  4. concurrençons
  5. concurrencez
  6. concurrencent
imparfait
  1. concurrençais
  2. concurrençais
  3. concurrençait
  4. concurrencions
  5. concurrenciez
  6. concurrençaient
passé simple
  1. concurrençai
  2. concurrenças
  3. concurrença
  4. concurrençâmes
  5. concurrençâtes
  6. concurrencèrent
futur simple
  1. concurrencerai
  2. concurrenceras
  3. concurrencera
  4. concurrencerons
  5. concurrencerez
  6. concurrenceront
subjonctif présent
  1. que je concurrence
  2. que tu concurrences
  3. qu'il concurrence
  4. que nous concurrencions
  5. que vous concurrenciez
  6. qu'ils concurrencent
conditionnel présent
  1. concurrencerais
  2. concurrencerais
  3. concurrencerait
  4. concurrencerions
  5. concurrenceriez
  6. concurrenceraient
passé composé
  1. ai concurrencé
  2. as concurrencé
  3. a concurrencé
  4. avons concurrencé
  5. avez concurrencé
  6. ont concurrencé
divers
  1. concurrence!
  2. concurrencez!
  3. concurrençons!
  4. concurrencé
  5. concurrençant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor concurrencer:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beconcurreren concurrencer; faire concurrence; rivaliser
concurreren concurrencer; faire concurrence; rivaliser
wedijveren concurrencer; faire concurrence; rivaliser

Synoniemen voor "concurrencer":


Wiktionary: concurrencer

concurrencer
verb
  1. samen met anderen naar iets dingen

Verwante vertalingen van concurrence