Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. enclencher:


Frans

Uitgebreide vertaling voor enclencher (Frans) in het Nederlands

enclencher:

enclencher werkwoord (enclenche, enclenches, enclenchons, enclenchez, )

  1. enclencher (mettre en circuit; mettre en marche; faire fonctionner)
    inschakelen; aandoen; aandraaien
    • inschakelen werkwoord (schakel in, schakelt in, schakelde in, schakelden in, ingeschakeld)
    • aandoen werkwoord (doe aan, doet aan, deed aan, deden aan, aangedaan)
    • aandraaien werkwoord (draai aan, draait aan, draaide aan, draaiden aan, aangedraaid)

Conjugations for enclencher:

Présent
  1. enclenche
  2. enclenches
  3. enclenche
  4. enclenchons
  5. enclenchez
  6. enclenchent
imparfait
  1. enclenchais
  2. enclenchais
  3. enclenchait
  4. enclenchions
  5. enclenchiez
  6. enclenchaient
passé simple
  1. enclenchai
  2. enclenchas
  3. enclencha
  4. enclenchâmes
  5. enclenchâtes
  6. enclenchèrent
futur simple
  1. enclencherai
  2. enclencheras
  3. enclenchera
  4. enclencherons
  5. enclencherez
  6. enclencheront
subjonctif présent
  1. que j'enclenche
  2. que tu enclenches
  3. qu'il enclenche
  4. que nous enclenchions
  5. que vous enclenchiez
  6. qu'ils enclenchent
conditionnel présent
  1. enclencherais
  2. enclencherais
  3. enclencherait
  4. enclencherions
  5. enclencheriez
  6. enclencheraient
passé composé
  1. ai enclenché
  2. as enclenché
  3. a enclenché
  4. avons enclenché
  5. avez enclenché
  6. ont enclenché
divers
  1. enclenche!
  2. enclenchez!
  3. enclenchons!
  4. enclenché
  5. enclenchant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor enclencher:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen habillement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aandoen enclencher; faire fonctionner; mettre en circuit; mettre en marche allumer; brancher sur; causer; commettre; faire; faire du mal; faire fonctionner; faire marcher; habiller; inciter à; mettre; mettre en circuit; mettre en marche; occasionner; porter; provoquer; s'habiller; se couvrir; se vêtir; établir le contact
aandraaien enclencher; faire fonctionner; mettre en circuit; mettre en marche fixer; serrer; visser
inschakelen enclencher; faire fonctionner; mettre en circuit; mettre en marche activer; allumer; brancher sur; faire fonctionner; faire marcher; mettre en circuit; mettre en marche; établir le contact

Synoniemen voor "enclencher":


Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van enclencher