Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. enrouler:
  2. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor enrouler (Frans) in het Nederlands

enrouler:

enrouler werkwoord (enroule, enroules, enroulons, enroulez, )

  1. enrouler (écorcher; retrousser; bobiner; rouler; trousser)
    stropen; ontvellen
    • stropen werkwoord (stroop, stroopt, stroopte, stroopten, gestroopt)
    • ontvellen werkwoord (ontvel, ontvelt, ontvelde, ontvelden, ontveld)
  2. enrouler (tourner vers le haut; embobiner; augmenter)
    opdraaien; omhoogdraaien; hoger draaien
    • opdraaien werkwoord (draai op, draait op, draaide op, draaiden op, opgedraaid)
    • omhoogdraaien werkwoord (draai omhoog, draait omhoog, draaide omhoog, draaiden omhoog, omhooggedraaid)
    • hoger draaien werkwoord (draai hoger, draait hoger, draaide hoger, draaiden hoger, hoger gedraaid)

Conjugations for enrouler:

Présent
  1. enroule
  2. enroules
  3. enroule
  4. enroulons
  5. enroulez
  6. enroulent
imparfait
  1. enroulais
  2. enroulais
  3. enroulait
  4. enroulions
  5. enrouliez
  6. enroulaient
passé simple
  1. enroulai
  2. enroulas
  3. enroula
  4. enroulâmes
  5. enroulâtes
  6. enroulèrent
futur simple
  1. enroulerai
  2. enrouleras
  3. enroulera
  4. enroulerons
  5. enroulerez
  6. enrouleront
subjonctif présent
  1. que j'enroule
  2. que tu enroules
  3. qu'il enroule
  4. que nous enroulions
  5. que vous enrouliez
  6. qu'ils enroulent
conditionnel présent
  1. enroulerais
  2. enroulerais
  3. enroulerait
  4. enroulerions
  5. enrouleriez
  6. enrouleraient
passé composé
  1. ai enroulé
  2. as enroulé
  3. a enroulé
  4. avons enroulé
  5. avez enroulé
  6. ont enroulé
divers
  1. enroule!
  2. enroulez!
  3. enroulons!
  4. enroulé
  5. enroulant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor enrouler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ontvellen écorchement; éraflure
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hoger draaien augmenter; embobiner; enrouler; tourner vers le haut
omhoogdraaien augmenter; embobiner; enrouler; tourner vers le haut
ontvellen bobiner; enrouler; retrousser; rouler; trousser; écorcher
opdraaien augmenter; embobiner; enrouler; tourner vers le haut
stropen bobiner; enrouler; retrousser; rouler; trousser; écorcher dépouiller; écorcher

Synoniemen voor "enrouler":


Wiktionary: enrouler

enrouler
verb
  1. rouler plusieurs fois une chose autour d’une autre, ou sur elle-même.
enrouler
verb
  1. zich ~, tot een rol vormen
  2. een draad of kabel draaiend op een as of klos aanbrengen

Cross Translation:
FromToVia
enrouler opwinden; oprollen coil — wind into regular rings
enrouler strikken schlingen — sich sehr fest um etwas wickeln

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van enrouler