Frans

Uitgebreide vertaling voor heurter (Frans) in het Nederlands

heurter:

heurter werkwoord (heurte, heurtes, heurtons, heurtez, )

  1. heurter (se rentrer dedans; se heurter; accrocher; )
    stoten op; botsen; op elkaar stoten; aanrijden; op elkaar knallen
  2. heurter (faire scandale; choquer)
    shockeren; choqueren; schokken; aanstoot geven
    • shockeren werkwoord (schokeer, schokeert, schokeerde, schokeerden, geshockeerd)
    • choqueren werkwoord (choqueer, choqueert, choqueerde, choqueerden, gechoqueerd)
    • schokken werkwoord (schok, schokt, schokte, schokten, geschokt)
    • aanstoot geven werkwoord (geef aanstoot, geeft aanstoot, gaf aanstoot, gaven aanstoot, aanstoot gegeven)
  3. heurter (taper; battre; frapper; )
    slaan; bonken; rammen; hameren
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • bonken werkwoord (bonk, bonkt, bonkte, bonkten, gebonkt)
    • rammen werkwoord (ram, ramt, ramde, ramden, geramd)
    • hameren werkwoord (hamer, hamert, hamerde, hamerden, gehamerd)
  4. heurter (battre; frapper; cliqueter; )
    aantikken; kloppen; tikken; aankloppen
    • aantikken werkwoord (tik aan, tikt aan, tikte aan, tikten aan, aangetikt)
    • kloppen werkwoord (klop, klopt, klopte, klopten, geklopt)
    • tikken werkwoord (tik, tikt, tikte, tikten, getikt)
    • aankloppen werkwoord (klop aan, klopt aan, klopte aan, klopten aan, aangeklopt)
  5. heurter
    opbotsen
    • opbotsen werkwoord (bots op, botst op, botste op, botsten op, opgebotst)
  6. heurter (téléphoner; se cogner; carillonner; sonner)
    luiden; bonzen
    • luiden werkwoord (luid, luidt, luidde, luidden, geluid)
    • bonzen werkwoord (bons, bonst, bonsde, bonsden, gebonsd)
  7. heurter (entrer en collision)
    aanvaren
    • aanvaren werkwoord (vaar aan, vaart aan, voer aan, voeren aan, aangevaren)
  8. heurter (cogner; frapper; battre; fouetter; taper)
    slaan; meppen; hengsten; timmeren; hard slaan
    • slaan werkwoord (sla, slaat, sloeg, sloegen, geslagen)
    • meppen werkwoord (mep, mept, mepte, mepten, gemept)
    • hengsten werkwoord (hengst, hengstte, hengstten, gehengst)
    • timmeren werkwoord (timmer, timmert, timmerde, timmerden, getimmerd)
    • hard slaan werkwoord
  9. heurter (ricocher; rebondir)
    ketsen
    • ketsen werkwoord (kets, ketst, ketste, ketsten, geketst)

Conjugations for heurter:

Présent
  1. heurte
  2. heurtes
  3. heurte
  4. heurtons
  5. heurtez
  6. heurtent
imparfait
  1. heurtais
  2. heurtais
  3. heurtait
  4. heurtions
  5. heurtiez
  6. heurtaient
passé simple
  1. heurtai
  2. heurtas
  3. heurta
  4. heurtâmes
  5. heurtâtes
  6. heurtèrent
futur simple
  1. heurterai
  2. heurteras
  3. heurtera
  4. heurterons
  5. heurterez
  6. heurteront
subjonctif présent
  1. que je heurte
  2. que tu heurtes
  3. qu'il heurte
  4. que nous heurtions
  5. que vous heurtiez
  6. qu'ils heurtent
conditionnel présent
  1. heurterais
  2. heurterais
  3. heurterait
  4. heurterions
  5. heurteriez
  6. heurteraient
passé composé
  1. ai heurté
  2. as heurté
  3. a heurté
  4. avons heurté
  5. avez heurté
  6. ont heurté
divers
  1. heurte!
  2. heurtez!
  3. heurtons!
  4. heurté
  5. heurtant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor heurter:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankloppen acte de frapper à la porte
aantikken acte de toucher; acte de toucher légèrement
bonzen frappement; grondement; ébranlement
kloppen battement
schokken chocs; heurts; tamponnement
tikken tapes
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aankloppen battre; claquer; cliqueter; cogner; craqueter; frapper; heurter; taper; taper sur; toquer
aanrijden accrocher; choquer; cogner; donner contre; heurter; se cogner; se heurter; se rentrer dedans
aanstoot geven choquer; faire scandale; heurter choquer
aantikken battre; claquer; cliqueter; cogner; craqueter; frapper; heurter; taper; taper sur; toquer
aanvaren entrer en collision; heurter
bonken battre; cogner; donner des coups de marteau; enfoncer à coups de bélier; frapper; heurter; marteler; se heurter contre; tabasser; tamponner; taper; éperonner
bonzen carillonner; heurter; se cogner; sonner; téléphoner
botsen accrocher; choquer; cogner; donner contre; heurter; se cogner; se heurter; se rentrer dedans
choqueren choquer; faire scandale; heurter choquer
hameren battre; cogner; donner des coups de marteau; enfoncer à coups de bélier; frapper; heurter; marteler; se heurter contre; tabasser; tamponner; taper; éperonner battre; continuer à répéter; donner des coups de marteau; frapper; insister sur; taper
hard slaan battre; cogner; fouetter; frapper; heurter; taper
hengsten battre; cogner; fouetter; frapper; heurter; taper bosser; bûcher; cogner; frapper; gourmer; potasser; taper
ketsen heurter; rebondir; ricocher
kloppen battre; claquer; cliqueter; cogner; craqueter; frapper; heurter; taper; taper sur; toquer concorder; correspondre; coïncider; frémir; palpiter; trembler; vibrer; être correct
luiden carillonner; heurter; se cogner; sonner; téléphoner carillonner; gazouiller; résonner; sonner; tinter
meppen battre; cogner; fouetter; frapper; heurter; taper
op elkaar knallen accrocher; choquer; cogner; donner contre; heurter; se cogner; se heurter; se rentrer dedans
op elkaar stoten accrocher; choquer; cogner; donner contre; heurter; se cogner; se heurter; se rentrer dedans
opbotsen heurter
rammen battre; cogner; donner des coups de marteau; enfoncer à coups de bélier; frapper; heurter; marteler; se heurter contre; tabasser; tamponner; taper; éperonner battre; cogner; donner des coups de marteau; frapper; gourmer; marteler; tabasser; tamponner; taper; travailler au marteau
schokken choquer; faire scandale; heurter choquer; faire peur à qn; ébranler
shockeren choquer; faire scandale; heurter choquer
slaan battre; cogner; donner des coups de marteau; enfoncer à coups de bélier; fouetter; frapper; heurter; marteler; se heurter contre; tabasser; tamponner; taper; éperonner frapper
stoten op accrocher; choquer; cogner; donner contre; heurter; se cogner; se heurter; se rentrer dedans
tikken battre; claquer; cliqueter; cogner; craqueter; frapper; heurter; taper; taper sur; toquer cliquer (avec le stylet); dactylographier; taper; taper à la machine; écrire à la machine
timmeren battre; cogner; fouetter; frapper; heurter; taper clouer; river; riveter

Synoniemen voor "heurter":


Wiktionary: heurter

heurter heurter
verb
  1. tegen iets rijden, een botsing veroorzaken
  2. met een flinke snelheid tegen elkaar aankomen
  3. (ergatief) gemakkelijk opgemerkt worden, opzien baren

Cross Translation:
FromToVia
heurter botsen collide — to impact directly, especially if violent
heurter botsen zusammenstoßen — im Gehen oder Laufen oder Fahren mit Wucht gegen etwas prallen, stoßen

Verwante vertalingen van heurter