Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. incommode:
  2. incommoder:
  3. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor incommode (Frans) in het Nederlands

incommode:

incommode bijvoeglijk naamwoord

  1. incommode (encombrant; embarrassant; impossible à manier)
    onhanteerbaar; onhandelbaar

Vertaal Matrix voor incommode:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
onhandelbaar embarrassant; encombrant; impossible à manier; incommode difficile à manier; indocile; intraitable; peu maniable; récalcitrant
onhanteerbaar embarrassant; encombrant; impossible à manier; incommode

Synoniemen voor "incommode":


Wiktionary: incommode

incommode
adjective
  1. moeilijk, waar veel inspanning en moeite voor nodig is

incommoder:

incommoder werkwoord (incommode, incommodes, incommodons, incommodez, )

  1. incommoder (gêner)
    hinderen; storen; onmogelijk maken
    • hinderen werkwoord (hinder, hindert, hinderde, hinderden, gehinderd)
    • storen werkwoord (stoor, stoort, stoorde, stoorden, gestoord)
    • onmogelijk maken werkwoord
  2. incommoder (agacer; embêter; enquiquiner; )
    pesten; plagen; koeioneren; kwellen; treiteren; tergen; narren; tarten; sarren
    • pesten werkwoord (pest, pestte, pestten, gepest)
    • plagen werkwoord (plaag, plaagt, plaagde, plaagden, geplaagd)
    • koeioneren werkwoord (koeioneer, koeioneert, koeioneerde, koeioneerden, gekoeioneerd)
    • kwellen werkwoord (kwel, kwelt, kwelde, kwelden, gekweld)
    • treiteren werkwoord (treiter, treitert, treiterde, treiterden, getreiterd)
    • tergen werkwoord (terg, tergt, tergde, tergden, getergd)
    • narren werkwoord
    • tarten werkwoord (tart, tartte, tartten, getart)
    • sarren werkwoord (sar, sart, sarde, sarden, sarde)
  3. incommoder (faire obstruction; empêcher; obstruer; )
    obstructie plegen
    • obstructie plegen werkwoord (pleeg obstructie, pleegt obstructie, pleegde obstructie, pleegden obstructie, obstructie gepleegd)

Conjugations for incommoder:

Présent
  1. incommode
  2. incommodes
  3. incommode
  4. incommodons
  5. incommodez
  6. incommodent
imparfait
  1. incommodais
  2. incommodais
  3. incommodait
  4. incommodions
  5. incommodiez
  6. incommodaient
passé simple
  1. incommodai
  2. incommodas
  3. incommoda
  4. incommodâmes
  5. incommodâtes
  6. incommodèrent
futur simple
  1. incommoderai
  2. incommoderas
  3. incommodera
  4. incommoderons
  5. incommoderez
  6. incommoderont
subjonctif présent
  1. que j'incommode
  2. que tu incommodes
  3. qu'il incommode
  4. que nous incommodions
  5. que vous incommodiez
  6. qu'ils incommodent
conditionnel présent
  1. incommoderais
  2. incommoderais
  3. incommoderait
  4. incommoderions
  5. incommoderiez
  6. incommoderaient
passé composé
  1. ai incommodé
  2. as incommodé
  3. a incommodé
  4. avons incommodé
  5. avez incommodé
  6. ont incommodé
divers
  1. incommode!
  2. incommodez!
  3. incommodons!
  4. incommodé
  5. incommodant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor incommoder:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plagen atrocités; horreurs; misères; tortures; tourments; épouvantes
treiteren tracasserie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hinderen gêner; incommoder compliquer; contrecarrer; déranger; empêcher; entraver; faire obstacle à; gêner; rendre difficile; rendre impossible; être gênant
koeioneren agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
kwellen agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser blesser; faire tort à; martyriser; tenailler; torturer; tourmenter
narren agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser
obstructie plegen bloquer; déranger; embarrasser; empêcher; entraver; faire obstruction; gêner; incommoder; obstruer; s'opposer à
onmogelijk maken gêner; incommoder contrecarrer; déranger; empêcher; entraver; faire obstacle à; gêner; rendre impossible; être gênant
pesten agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner
plagen agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner
sarren agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner
storen gêner; incommoder contrecarrer; déranger; empêcher; entraver; faire obstacle à; gêner; rendre impossible; être gênant
tarten agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner
tergen agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner
treiteren agacer; assommer; brimer; brusquer; embarrasser; embêter; enquiquiner; importuner; incommoder; intimider; maltraiter; rudoyer; tyranniser agacer; asticoter; enquiquiner; harceler; irriter; taquiner

Synoniemen voor "incommoder":


Wiktionary: incommoder

incommoder
verb
  1. een factor vormen die een gebeurtenis of handeling (bijna) onmogelijk maakt