Overzicht


Frans

Uitgebreide vertaling voor marchander (Frans) in het Nederlands

marchander:

marchander werkwoord (marchande, marchandes, marchandons, marchandez, )

  1. marchander
    afdingen; dingen
    • afdingen werkwoord (ding af, dingt af, dong af, dongen af, afgedongen)
    • dingen werkwoord (ding, dingt, dingde, dingden, gedingd)
  2. marchander (lésiner sur; gratter; rogner; rogner sur)
    knibbelen; schrapen; knijpen; beknibbelen
    • knibbelen werkwoord (knibbel, knibbelt, knibbelde, knibbelden, geknibbeld)
    • schrapen werkwoord (schraap, schraapt, schraapte, schraapten, geschraapt)
    • knijpen werkwoord (knijp, knijpt, kneep, knepen, geknepen)
    • beknibbelen werkwoord (beknibbel, beknibbelt, beknibbelde, beknibbelden, beknibbeld)
  3. marchander (négocier; rabattre; servir de médiateur dans)
    onderhandelen; afdingen; marchanderen; pingelen; sjacheren; afpingelen
    • onderhandelen werkwoord (onderhandel, onderhandelt, onderhandelde, onderhandelden, onderhandeld)
    • afdingen werkwoord (ding af, dingt af, dong af, dongen af, afgedongen)
    • marchanderen werkwoord (marchandeer, marchandeert, marchandeerde, marchandeerden, gemarchandeerd)
    • pingelen werkwoord (pingel, pingelt, pingelde, pingelden, gepingeld)
    • sjacheren werkwoord (sjacher, sjachert, sjacherde, sjacherden, gesjacherd)
    • afpingelen werkwoord (pingel af, pingelt af, pingelde af, pingelden af, afgepingeld)

Conjugations for marchander:

Présent
  1. marchande
  2. marchandes
  3. marchande
  4. marchandons
  5. marchandez
  6. marchandent
imparfait
  1. marchandais
  2. marchandais
  3. marchandait
  4. marchandions
  5. marchandiez
  6. marchandaient
passé simple
  1. marchandai
  2. marchandas
  3. marchanda
  4. marchandâmes
  5. marchandâtes
  6. marchandèrent
futur simple
  1. marchanderai
  2. marchanderas
  3. marchandera
  4. marchanderons
  5. marchanderez
  6. marchanderont
subjonctif présent
  1. que je marchande
  2. que tu marchandes
  3. qu'il marchande
  4. que nous marchandions
  5. que vous marchandiez
  6. qu'ils marchandent
conditionnel présent
  1. marchanderais
  2. marchanderais
  3. marchanderait
  4. marchanderions
  5. marchanderiez
  6. marchanderaient
passé composé
  1. ai marchandé
  2. as marchandé
  3. a marchandé
  4. avons marchandé
  5. avez marchandé
  6. ont marchandé
divers
  1. marchande!
  2. marchandez!
  3. marchandons!
  4. marchandé
  5. marchandant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor marchander:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdingen manigances; marchandage; traficotage; tripotage
dingen affaires; biens; choses; trucs
knijpen pincement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afdingen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
afpingelen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
beknibbelen gratter; lésiner sur; marchander; rogner; rogner sur
dingen marchander
knibbelen gratter; lésiner sur; marchander; rogner; rogner sur
knijpen gratter; lésiner sur; marchander; rogner; rogner sur
marchanderen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
onderhandelen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
pingelen marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans
schrapen gratter; lésiner sur; marchander; rogner; rogner sur gratter; racler
sjacheren marchander; négocier; rabattre; servir de médiateur dans

Synoniemen voor "marchander":


Wiktionary: marchander

marchander
verb
  1. (sens 1)
marchander
verb
  1. op minder fatsoenlijke manier handel drijven

Cross Translation:
FromToVia
marchander afdingen haggle — to argue for a better deal
marchander afdingen feilschen — hartnäckig, kleinlich handeln, verhandeln
marchander sjacheren; marchanderen schachernabwertend: in Abwägung gewinnsüchtiger Interessen sowie dem kleinlichen, hartnäckigen Streben nach dem größtmöglichen Vorteil, Preise beziehungsweise geschäftliche Abmachungen unlauter vereinbaren

Verwante vertalingen van marchander