Overzicht


Frans

Uitgebreide vertaling voor niveler (Frans) in het Nederlands

niveler:

niveler werkwoord (nivelle, nivelles, nivelons, nivelez, )

  1. niveler (lisser; égaliser)
    gelijkmaken; nivelleren; vlak maken
    • gelijkmaken werkwoord (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • nivelleren werkwoord (nivelleer, nivelleert, nivelleerde, nivelleerden, genivelleerd)
    • vlak maken werkwoord
  2. niveler (abrutir; abêtir)
    vervlakken; afstompen
    • vervlakken werkwoord (vervlak, vervlakt, vervlakte, vervlakten, vervlakt)
    • afstompen werkwoord (stomp af, stompt af, stompte af, stompten af, afgestompt)
  3. niveler (acquitter; achever; solder; )
    voldoen; vereffenen; betalen
    • voldoen werkwoord (voldoe, voldoet, voldeed, voldeden, voldaan)
    • vereffenen werkwoord (vereffen, vereffent, vereffende, vereffenden, vereffend)
    • betalen werkwoord (betaal, betaalt, betaalde, betaalden, betaald)
  4. niveler (rendre lisse; égaliser; polir; )
    egaliseren; gelijkmaken; effenen; gladmaken
    • egaliseren werkwoord (egaliseer, egaliseert, egaliseerde, egaliseerden, geëgaliseerd)
    • gelijkmaken werkwoord (maak gelijk, maakt gelijk, maakte gelijk, maakten gelijk, gelijk gemaakt)
    • effenen werkwoord (effen, effent, effende, effenden, geëffend)
    • gladmaken werkwoord (maak glad, maakt glad, maakte glad, maakten glad, gladgemaakt)
  5. niveler (assimiler; égaliser)
    assimileren
    • assimileren werkwoord (assimileer, assimileert, assimileerde, assimileerden, geassimileerd)

Conjugations for niveler:

Présent
  1. nivelle
  2. nivelles
  3. nivelle
  4. nivelons
  5. nivelez
  6. nivellent
imparfait
  1. nivelais
  2. nivelais
  3. nivelait
  4. nivelions
  5. niveliez
  6. nivelaient
passé simple
  1. nivelai
  2. nivelas
  3. nivela
  4. nivelâmes
  5. nivelâtes
  6. nivelèrent
futur simple
  1. nivellerai
  2. nivelleras
  3. nivellera
  4. nivellerons
  5. nivellerez
  6. nivelleront
subjonctif présent
  1. que je nivelle
  2. que tu nivelles
  3. qu'il nivelle
  4. que nous nivelions
  5. que vous niveliez
  6. qu'ils nivellent
conditionnel présent
  1. nivellerais
  2. nivellerais
  3. nivellerait
  4. nivellerions
  5. nivelleriez
  6. nivelleraient
passé composé
  1. ai nivelé
  2. as nivelé
  3. a nivelé
  4. avons nivelé
  5. avez nivelé
  6. ont nivelé
divers
  1. nivelle!
  2. nivelez!
  3. nivelons!
  4. nivelé
  5. nivelant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor niveler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assimileren assimilation
betalen acquittement; contribution; paiement; remboursement; règlement
gelijkmaken nivelation; nivellement; égalisation
nivelleren nivelation; nivellement; égalisation
vereffenen acquittement
vlak maken égaliser
voldoen acquittement; contribution; paiement; remboursement; règlement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
afstompen abrutir; abêtir; niveler
assimileren assimiler; niveler; égaliser
betalen achever; acquitter; assimiler; niveler; payer; payer la note; régler; s'acquitter de; solder; égaliser indemniser; payer; payer la note; récompenser; régler; rémunérer; rétribuer; s'acquitter de; salarier; solder; égaliser
effenen aplanir; défroisser; lisser; niveler; polir; rendre lisse; égaliser acquitter; aplanir; aplatir; arranger; liquider; lisser; régler; solder; égaliser
egaliseren aplanir; défroisser; lisser; niveler; polir; rendre lisse; égaliser acquitter; arranger; liquider; régler; solder
gelijkmaken aplanir; défroisser; lisser; niveler; polir; rendre lisse; égaliser
gladmaken aplanir; défroisser; lisser; niveler; polir; rendre lisse; égaliser aplanir; astiquer; faire briller; frotter; planer; polir
nivelleren lisser; niveler; égaliser
vereffenen achever; acquitter; assimiler; niveler; payer; payer la note; régler; s'acquitter de; solder; égaliser acquitter; arranger; liquider; payer; porter en compte; régler; solder
vervlakken abrutir; abêtir; niveler
vlak maken lisser; niveler; égaliser
voldoen achever; acquitter; assimiler; niveler; payer; payer la note; régler; s'acquitter de; solder; égaliser payer; payer la note; régler; régler une facture; s'acquitter de; satisfaire; solder; suffire; égaliser

Synoniemen voor "niveler":


Wiktionary: niveler

niveler
verb
  1. gelijk maken, op gelijk niveau brengen

Cross Translation:
FromToVia
niveler platmaken; gelijkmaken; evenen even — make even

Computer vertaling door derden: