Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
-
ouvrir:
- openen; inleiden; openmaken; opendoen; ontsluiten; opendraaien; vrijgeven; openstellen; toegankelijk maken; beginnen; aanbreken; een begin nemen; ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; opwerpen; gesprek aanknopen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen; aanvangen; van start gaan; opengaan; losgaan; openslaan; ontgrendelen; doorprikken; openprikken; opensteken; openbreken; openleggen; ontknopen; losknopen; losmaken; scheiden; loskrijgen; detacheren; loswerken; opentrekken; zich een weg banen; een weg vrijmaken; opendrukken; ontplooien; uiteenvouwen
-
Wiktionary:
- ouvrir → openen, aandoen, aandraaien, aansteken, schakelen, inschakelen, ontsluiten, opendoen, openmaken
- ouvrir → openen, opendoen, openmaken
Frans
Uitgebreide vertaling voor ouvrir (Frans) in het Nederlands
ouvrir:
ouvrir werkwoord (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, ouvrent, ouvrais, ouvrait, ouvrions, ouvriez, ouvraient, ouvris, ouvrit, ouvrîmes, ouvrîtes, ouvrirent, ouvrirai, ouvriras, ouvrira, ouvrirons, ouvrirez, ouvriront)
-
ouvrir (introduire; inaugurer)
-
ouvrir (exposer; mettre à nu; découvrir; dénouer; déboutonner)
-
ouvrir (déverrouiller; desserrer; tourner; déboucher; dévisser; déboulonner)
-
ouvrir (rendre accessible; révéler; publier; déverrouiller; frayer; dénouer; rendre public; déboutonner)
-
ouvrir (débuter; commencer; partir; lancer; démarrer; entreprendre; se mettre en mouvement; entamer; étrenner; mettre en marche; entrer en vigueur; s'activer; s'y mettre)
-
ouvrir (entamer la conversation; entamer; aborder; avancer; lancer; démarrer; inaugurer; proposer; mettre sur la table; mettre en marche; mettre sur le tapis)
ter sprake brengen; aansnijden; starten; entameren; openen; opwerpen; gesprek aanknopen; te berde brengen; aankaarten; aanknopen-
ter sprake brengen werkwoord (breng ter sprake, brengt ter sprake, bracht ter sprake, brachten ter sprake, tersprake gebracht)
-
entameren werkwoord
-
gesprek aanknopen werkwoord
-
te berde brengen werkwoord (breng te berde, brengt te berde, bracht te berde, brachten te berde, bracht te berde)
-
-
ouvrir (commencer; commencer à; démarrer; lancer; mettre en marche; prendre; faire; débuter; entamer; envoyer; partir; entrer en vigueur; donner le signal du départ pour; engager; entreprendre; se mettre en mouvement; amorcer; toucher; activer; s'activer)
-
ouvrir (s'ouvrir; se détacher; se défaire)
-
ouvrir (déplier; s'ouvrir; s'ouvrir brusquement; s'ouvrir d'un coup)
-
ouvrir (déverrouiller)
-
ouvrir (percer)
-
ouvrir (percer)
-
ouvrir (découvrir)
-
ouvrir (défaire les boutons; dénouer; défaire; déboutonner)
-
ouvrir (détacher; dégager; libérer; défaire; dénouer)
-
ouvrir (tirer; déboucher)
-
ouvrir (se frayer)
-
ouvrir
-
ouvrir (déployer)
Conjugations for ouvrir:
Présent
- ouvre
- ouvres
- ouvre
- ouvrons
- ouvrez
- ouvrent
imparfait
- ouvrais
- ouvrais
- ouvrait
- ouvrions
- ouvriez
- ouvraient
passé simple
- ouvris
- ouvris
- ouvrit
- ouvrîmes
- ouvrîtes
- ouvrirent
futur simple
- ouvrirai
- ouvriras
- ouvrira
- ouvrirons
- ouvrirez
- ouvriront
subjonctif présent
- que j'ouvre
- que tu ouvres
- qu'il ouvre
- que nous ouvrions
- que vous ouvriez
- qu'ils ouvrent
conditionnel présent
- ouvrirais
- ouvrirais
- ouvrirait
- ouvririons
- ouvririez
- ouvriraient
passé composé
- ai ouvert
- as ouvert
- a ouvert
- avons ouvert
- avez ouvert
- ont ouvert
divers
- ouvre!
- ouvrez!
- ouvrons!
- ouvert
- ouvrant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor ouvrir:
Synoniemen voor "ouvrir":
Wiktionary: ouvrir
ouvrir
Cross Translation:
verb
ouvrir
-
Faire que ce qui clore, fermer, ne le être plus.
- ouvrir → openen; aandoen; aandraaien; aansteken; schakelen; inschakelen; ontsluiten; opendoen; openmaken
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ouvrir | → openen; opendoen | ↔ open — to make something accessible |
• ouvrir | → opendoen; openen; openmaken | ↔ aufmachen — öffnen |
• ouvrir | → openen | ↔ öffnen — etwas aufmachen; offen machen |