Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal relâcher

Vertaal relâcher van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. relâcher:
  2. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor relâcher (Frans) in het Nederlands

relâcher:

relâcher werkwoord (relâche, relâches, relâchons, relâchez, )

  1. relâcher (détendre; relaxer)
    ontspannen; relaxen
    • ontspannen werkwoord (ontspan, ontspant, ontspande, ontspanden, ontspannen)
    • relaxen werkwoord (relax, relaxt, relaxde, relaxden, gerelaxed)
  2. relâcher (dispenser de)
    ontslaan van een verplichting; ontlasten; vrijstellen; ontheffen
  3. relâcher (mettre en liberté; libérer; lâcher; )
    vrijlaten; in vrijheid stellen; bevrijden; losmaken; van de boeien ontdoen; loslaten
    • vrijlaten werkwoord (laat vrij, liet vrij, lieten vrij, vrijgelaten)
    • in vrijheid stellen werkwoord (stel in vrijheid, stelt in vrijheid, stelde in vrijheid, stelden in vrijheid, in vrijheid gesteld)
    • bevrijden werkwoord (bevrijd, bevrijdt, bevrijdde, bevrijdden, bevrijd)
    • losmaken werkwoord (maak los, maakt los, maakte los, maakten los, losgemaakt)
    • van de boeien ontdoen werkwoord (ontdoe van de boeien, ontdoet van de boeien, ontdeed van de boeien, ontdeden van de boeien, van de boeien ontdaan)
    • loslaten werkwoord (laat los, liet los, lieten los, losgelaten)
  4. relâcher (soulager; libérer; lâcher; exempter; laisser libre)
    verlossen; van last bevrijden
  5. relâcher (détendre; distraire)
    lijntrekken
    • lijntrekken werkwoord (trek lijn, trekt lijn, trok lijn, trokken lijn, lijngetrokken)
  6. relâcher (se relâcher; se détendre; se délasser; )
    zich vertreden

Conjugations for relâcher:

Présent
  1. relâche
  2. relâches
  3. relâche
  4. relâchons
  5. relâchez
  6. relâchent
imparfait
  1. relâchais
  2. relâchais
  3. relâchait
  4. relâchions
  5. relâchiez
  6. relâchaient
passé simple
  1. relâchai
  2. relâchas
  3. relâcha
  4. relâchâmes
  5. relâchâtes
  6. relâchèrent
futur simple
  1. relâcherai
  2. relâcheras
  3. relâchera
  4. relâcherons
  5. relâcherez
  6. relâcheront
subjonctif présent
  1. que je relâche
  2. que tu relâches
  3. qu'il relâche
  4. que nous relâchions
  5. que vous relâchiez
  6. qu'ils relâchent
conditionnel présent
  1. relâcherais
  2. relâcherais
  3. relâcherait
  4. relâcherions
  5. relâcheriez
  6. relâcheraient
passé composé
  1. ai relâché
  2. as relâché
  3. a relâché
  4. avons relâché
  5. avez relâché
  6. ont relâché
divers
  1. relâche!
  2. relâchez!
  3. relâchons!
  5. relâché
  6. relâchant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor relâcher:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevrijden libération; relâchement
loslaten libération; relâchement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bevrijden affranchir; déchaîner; délivrer; exempter; laisser; laisser aller; laisser libre; libérer; lâcher; mettre en liberté; relâcher; soulager affranchir; dégager; désencombrer; laisser libre; liberalisér; libérer; mettre en liberté
in vrijheid stellen affranchir; déchaîner; délivrer; exempter; laisser; laisser aller; laisser libre; libérer; lâcher; mettre en liberté; relâcher; soulager
lijntrekken distraire; détendre; relâcher
loslaten affranchir; déchaîner; délivrer; exempter; laisser; laisser aller; laisser libre; libérer; lâcher; mettre en liberté; relâcher; soulager amnistier; libérer; lâcher; révéler
losmaken affranchir; déchaîner; délivrer; exempter; laisser; laisser aller; laisser libre; libérer; lâcher; mettre en liberté; relâcher; soulager amener; causer; curer; desserrer; débrancher; débrayer; déconnecter; découdre; défaire; dégager; dégrafer; dénouer; désépingler; détacher; dételer; dévisser; enlever le fumier de; libérer; nettoyer; nettoyer à fond; ouvrir
ontheffen dispenser de; relâcher congédier; décharger; démettre; licencier; renvoyer
ontlasten dispenser de; relâcher
ontslaan van een verplichting dispenser de; relâcher
ontspannen détendre; relaxer; relâcher
relaxen détendre; relaxer; relâcher reposer; se détendre; se reposer
van de boeien ontdoen affranchir; déchaîner; délivrer; exempter; laisser; laisser aller; laisser libre; libérer; lâcher; mettre en liberté; relâcher; soulager détacher les menottes
van last bevrijden exempter; laisser libre; libérer; lâcher; relâcher; soulager
verlossen exempter; laisser libre; libérer; lâcher; relâcher; soulager affranchir; dégager; délivrer; désencombrer; laisser libre; liberalisér; libérer; mettre en liberté; sauver
vrijlaten affranchir; déchaîner; délivrer; exempter; laisser; laisser aller; laisser libre; libérer; lâcher; mettre en liberté; relâcher; soulager amnistier; libérer
vrijstellen dispenser de; relâcher
zich vertreden relâcher; se dégourdir les jambes; se délasser; se détendre; se relâcher; se récréer; sortir un peu

Synoniemen voor "relâcher":


Wiktionary: relâcher

Cross Translation:
FromToVia
• relâcher → losmaken ↔ relax — to make something loose

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van relâcher







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0319 seconde
Page rendered in 1.0 seconds