Home ->Woordenboeken ->Frans/Nederlands ->Vertaal sales

Vertaal sales van Frans naar Nederlands

Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. sales:
  2. saler:
  3. Wiktionary:

Frans

Uitgebreide vertaling voor sales (Frans) in het Nederlands

sales:

sales [le ~] zelfstandig naamwoord

  1. le sales (cochons; gredins; salauds; )
    de varkens; de smeerlappen; de zwijnen; de schoften; de viezeriken
    • varkens [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • smeerlappen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • zwijnen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • schoften [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.
    • viezeriken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

Vertaal Matrix voor sales:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
schoften canailles; cochons; crapules; fripouilles; gredins; salauds; sales; saligauds; salopes
smeerlappen canailles; cochons; crapules; fripouilles; gredins; salauds; sales; saligauds; salopes bandits; coquins; filous; malfaiteurs; salauds; scélérats; truands
varkens canailles; cochons; crapules; fripouilles; gredins; salauds; sales; saligauds; salopes porcin
viezeriken canailles; cochons; crapules; fripouilles; gredins; salauds; sales; saligauds; salopes
zwijnen canailles; cochons; crapules; fripouilles; gredins; salauds; sales; saligauds; salopes
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
zwijnen avoir de la chance

sales vorm van saler:

saler werkwoord (sale, sales, salons, salez, )

  1. saler (saumurer; refouler; se dissoudre; )
    opzouten; inmaken; inpekelen; inzouten
    • opzouten werkwoord (zout op, zoutte op, zoutten op, opgezouten)
    • inmaken werkwoord (maak in, maakt in, maakte in, maakten in, ingemaakt)
    • inpekelen werkwoord (pekel in, pekelt in, pekelde in, pekelden in, ingepekeld)
    • inzouten werkwoord (zout in, zoutte in, zoutten in, ingezouten)
  2. saler (mettre en salaison; saumurer)
    zouten
    • zouten werkwoord (zout, zoutte, zoutten, gezouten)
  3. saler (saumurer)
    pekelen
    • pekelen werkwoord (pekel, pekelt, pekelde, pekelden, gepekeld)
  4. saler (mariner; épicer; pimenter; macérer)
    marineren; toebereiden
    • marineren werkwoord (marineer, marineert, marineerde, marineerden, gemarineerd)
    • toebereiden werkwoord (bereid toe, bereidt toe, bereidde toe, bereidden toe, toebereid)

Conjugations for saler:

Présent
  1. sale
  2. sales
  3. sale
  4. salons
  5. salez
  6. salent
imparfait
  1. salais
  2. salais
  3. salait
  4. salions
  5. saliez
  6. salaient
passé simple
  1. salai
  2. salas
  3. sala
  4. salâmes
  5. salâtes
  6. salèrent
futur simple
  1. salerai
  2. saleras
  3. salera
  4. salerons
  5. salerez
  6. saleront
subjonctif présent
  1. que je sale
  2. que tu sales
  3. qu'il sale
  4. que nous salions
  5. que vous saliez
  6. qu'ils salent
conditionnel présent
  1. salerais
  2. salerais
  3. salerait
  4. salerions
  5. saleriez
  6. saleraient
passé composé
  1. ai salé
  2. as salé
  3. a salé
  4. avons salé
  5. avez salé
  6. ont salé
divers
  1. sale!
  2. salez!
  3. salons!
  5. salé
  6. salant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor saler:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
marineren fait de macerer; fait de mariner
toebereiden préparation
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
inmaken avaler; confire; conserver; décaper; faire des conserves de; foutre le camp; mariner; mettre dans la saumure; mettre en conserve; refouler; répandre du sel sur; saler; saumurer; se dissoudre; être dans la saumure battre à plate couture; confire; conserver; faire des conserves; mettre en conserve; préparer des conserves; surclasser largement
inpekelen avaler; confire; conserver; décaper; faire des conserves de; foutre le camp; mariner; mettre dans la saumure; mettre en conserve; refouler; répandre du sel sur; saler; saumurer; se dissoudre; être dans la saumure
inzouten avaler; confire; conserver; décaper; faire des conserves de; foutre le camp; mariner; mettre dans la saumure; mettre en conserve; refouler; répandre du sel sur; saler; saumurer; se dissoudre; être dans la saumure
marineren macérer; mariner; pimenter; saler; épicer
opzouten avaler; confire; conserver; décaper; faire des conserves de; foutre le camp; mariner; mettre dans la saumure; mettre en conserve; refouler; répandre du sel sur; saler; saumurer; se dissoudre; être dans la saumure
pekelen saler; saumurer
toebereiden macérer; mariner; pimenter; saler; épicer apprêter; préparer; se préparer à
zouten mettre en salaison; saler; saumurer

Wiktionary: saler

saler
verb
  1. (cuisine) assaisonner avec du sel.
Cross Translation:
FromToVia
• saler → inmaken ↔ pickle — to preserve food in a salt, sugar or vinegar solution
• saler → zouten ↔ salt — add salt to

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van sales







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.0417 seconde
Page rendered in 1.0 seconds