Overzicht
Frans naar Nederlands: Meer gegevens...
- succomber:
-
Wiktionary:
- succomber → zwichten (voor de verleiding), toegeven
Frans
Uitgebreide vertaling voor succomber (Frans) in het Nederlands
succomber:
succomber werkwoord (succombe, succombes, succombons, succombez, succombent, succombais, succombait, succombions, succombiez, succombaient, succombai, succombas, succomba, succombâmes, succombâtes, succombèrent, succomberai, succomberas, succombera, succomberons, succomberez, succomberont)
-
succomber (céder; répandre; écorcher; s'écrouler)
bezwijken; het onderspit delven; tenondergaan; afleggen-
het onderspit delven werkwoord (delf het onderspit, delft het onderspit, delfde het onderspit, delfden het onderspit, het onderspit gedelfd)
-
succomber (céder; s'écrouler; flancher)
het onderspit delven; tenondergaan; strijd verliezen-
het onderspit delven werkwoord (delf het onderspit, delft het onderspit, delfde het onderspit, delfden het onderspit, het onderspit gedelfd)
-
strijd verliezen werkwoord
-
Conjugations for succomber:
Présent
- succombe
- succombes
- succombe
- succombons
- succombez
- succombent
imparfait
- succombais
- succombais
- succombait
- succombions
- succombiez
- succombaient
passé simple
- succombai
- succombas
- succomba
- succombâmes
- succombâtes
- succombèrent
futur simple
- succomberai
- succomberas
- succombera
- succomberons
- succomberez
- succomberont
subjonctif présent
- que je succombe
- que tu succombes
- qu'il succombe
- que nous succombions
- que vous succombiez
- qu'ils succombent
conditionnel présent
- succomberais
- succomberais
- succomberait
- succomberions
- succomberiez
- succomberaient
passé composé
- ai succombé
- as succombé
- a succombé
- avons succombé
- avez succombé
- ont succombé
divers
- succombe!
- succombez!
- succombons!
- succombé
- succombant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles
Vertaal Matrix voor succomber:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
afleggen | fait de céder; fait de succomber | |
bezwijken | fait de céder; fait de succomber | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
afleggen | céder; répandre; s'écrouler; succomber; écorcher | accomplir; parcourir |
bezwijken | céder; répandre; s'écrouler; succomber; écorcher | abdiquer; agoniser; craquer; crever; décéder; mourir; partir; pourrir; périr; s'écrouler; sombrer; trépasser; être tué |
het onderspit delven | céder; flancher; répandre; s'écrouler; succomber; écorcher | |
strijd verliezen | céder; flancher; s'écrouler; succomber | |
tenondergaan | céder; flancher; répandre; s'écrouler; succomber; écorcher | pourrir; périr; sombrer |
Synoniemen voor "succomber":
Wiktionary: succomber
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• succomber | → zwichten (voor de verleiding); toegeven | ↔ indulge — to yield to a temptation |
Computer vertaling door derden: