Overzicht
Frans naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. urine:
  2. uriner:
  3. Wiktionary:


Frans

Uitgebreide vertaling voor urine (Frans) in het Nederlands

urine:

urine [la ~] zelfstandig naamwoord

  1. l'urine (pisse)
    de zeik; de pis; de urine
    • zeik [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • pis [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • urine [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. l'urine (pipi)
    plasje doen; de plas; het plasje
    • plasje doen [znw.] zelfstandig naamwoord
    • plas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • plasje [het ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor urine:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pis pisse; urine
plas pipi; urine mare; étang
plasje pipi; urine
plasje doen pipi; urine
urine pisse; urine
zeik pisse; urine

Synoniemen voor "urine":


Wiktionary: urine

urine
noun
  1. biologie|fr liquide dû à la filtration du sang par les reins et conduit par les uretères dans la vessie, puis évacuer par le canal de l’urètre.
urine
noun
  1. een vloeistof die bij dieren door de nieren wordt geproduceerd en periodiek wordt geloosd

Cross Translation:
FromToVia
urine urine Urinflüssige Ausscheidung der Blase beziehungsweise der Nieren bei Menschen und verwandten Säugetieren
urine pis piss — urine
urine urine urine — liquid excrement

urine vorm van uriner:

uriner werkwoord (urine, urines, urinons, urinez, )

  1. uriner (faire pipi; pisser)
    plassen; urineren; wateren
    • plassen werkwoord (plas, plast, plaste, plasten, geplast)
    • urineren werkwoord (urineer, urineert, urineerde, urineerden, geurineerd)
    • wateren werkwoord (water, watert, waterde, waterden, gewaterd)

Conjugations for uriner:

Présent
  1. urine
  2. urines
  3. urine
  4. urinons
  5. urinez
  6. urinent
imparfait
  1. urinais
  2. urinais
  3. urinait
  4. urinions
  5. uriniez
  6. urinaient
passé simple
  1. urinai
  2. urinas
  3. urina
  4. urinâmes
  5. urinâtes
  6. urinèrent
futur simple
  1. urinerai
  2. urineras
  3. urinera
  4. urinerons
  5. urinerez
  6. urineront
subjonctif présent
  1. que j'urine
  2. que tu urines
  3. qu'il urine
  4. que nous urinions
  5. que vous uriniez
  6. qu'ils urinent
conditionnel présent
  1. urinerais
  2. urinerais
  3. urinerait
  4. urinerions
  5. urineriez
  6. urineraient
passé composé
  1. ai uriné
  2. as uriné
  3. a uriné
  4. avons uriné
  5. avez uriné
  6. ont uriné
divers
  1. urine!
  2. urinez!
  3. urinons!
  4. uriné
  5. urinant
1. je, 2. tu, 3. il/elle/on, 4. nous, 5. vous, 6. ils/elles

Vertaal Matrix voor uriner:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plassen pissement
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
plassen faire pipi; pisser; uriner
urineren faire pipi; pisser; uriner
wateren faire pipi; pisser; uriner

Wiktionary: uriner

uriner
verb
  1. évacuer de l’urine.
uriner
verb
  1. het legen van de blaas
  2. urine uitscheiden

Cross Translation:
FromToVia
uriner plassen pee — to urinate
uriner urineren; plassen urinate — to pass urine from the body
uriner urineren; wateren urinieren — (intransitiv) Urin ausscheiden; Harn, Wasser lassen