Home ->Woordenboeken ->Frans/Zweeds ->Zoek: âge

Franse en Zweedse zoekresultaten voor: âge

Overzicht

Frans naar Zweeds: Meer gegevens...

âge:
- ålder; livstid; livslängd; åldersfördela
âgé:
- åldrad; åldrat; gammal; äldre; gammalt; äldst
- en äldre person
Wiktionary:
- âge → ålder, ålderdom
- âge → livslängd, livstid, ålder, era, tid
- âgé → gammal, ålderstigen, bedagad, åldrig

Frans

Uitgebreide vertaling voor âge (Frans) in het Zweeds

agé:

Synoniemen voor "agé":

mur; muret; murette; muraille; rempart; fortification; cloison; paroi; rudiment; embryon; germe; linéament; commencement; principe

âge:

âge [le ~] zelfstandig naamwoord

l'âge (grand âge; vieillesse; ancienneté; âge avancé)
ålder
- ålder [-en] zelfstandig naamwoord
l'âge (ancienneté; vieillesse)
ålder; livstid; livslängd
- ålder [-en] zelfstandig naamwoord
- livstid [-en] zelfstandig naamwoord
- livslängd [-en] zelfstandig naamwoord
l'âge (âge d'homme; ancienneté; vieillesse; âge avancé)
livstid
- livstid [-en] zelfstandig naamwoord
l'âge
åldersfördela
- åldersfördela werkwoord

Vertaal Matrix voor âge:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
livslängd	ancienneté; vieillesse; âge	constance; durabilité; durée de la vie; immutabilité; stabilité; vie
livstid	ancienneté; vieillesse; âge; âge avancé; âge d'homme
ålder	ancienneté; grand âge; siècle; vieillesse; âge; âge avancé; époque	an; cycle; période; saison; temps; ère; époque
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
åldersfördela	âge

Synoniemen voor "âge":

époque; ancienneté; période; temps; vieillesse; moment; ère; siècle; règne; date; étape; saison; cycle; de saison; hors de saison; ans; durée

Wiktionary: âge

âge

noun

Période écoulée depuis la naissance
- âge → ålder; ålderdom

Cross Translation:

From	To	Via
• âge	→ livslängd; livstid	↔ age — whole duration of a being
• âge	→ ålder	↔ age — part of the duration of a being or thing between its beginning and any given time
• âge	→ era; ålder; tid	↔ age — particular period of time in history

âgé:

âgé bijvoeglijk naamwoord

âgé (du troisième âge; vieux)
åldrad; åldrat
- åldrad bijvoeglijk naamwoord
- åldrat bijvoeglijk naamwoord
âgé (du troisième âge; vieillot)
gammal; äldre; gammalt
- gammal bijvoeglijk naamwoord
- äldre bijvoeglijk naamwoord
- gammalt bijvoeglijk naamwoord
âgé (le plus âgé; vieillot; du troisième âge)
äldst
- äldst bijvoeglijk naamwoord

âgé [le ~] zelfstandig naamwoord

l'âgé (vieux; vieille)
en äldre person
- en äldre person zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor âgé:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
en äldre person	vieille; vieux; âgé
äldre		personnes âgées; vieux
Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
äldre	du troisième âge; vieillot; âgé	héritage; hérité, e
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
gammal	du troisième âge; vieillot; âgé	vieux
gammalt	du troisième âge; vieillot; âgé	qui sent le moisi; vieux
äldst	du troisième âge; le plus âgé; vieillot; âgé
åldrad	du troisième âge; vieux; âgé
åldrat	du troisième âge; vieux; âgé

Synoniemen voor "âgé":

vieux

Wiktionary: âgé

Cross Translation:

From	To	Via
• âgé	→ gammal	↔ alt — vor langer Zeit gemacht oder geschehen
• âgé	→ gammal	↔ alt — von hohem Alter
• âgé	→ ålderstigen; bedagad	↔ betagt — geh.\|: in vorgerücktem Alter
• âgé	→ åldrig	↔ greis — gehoben: sehr alt

Verwante vertalingen van âge