Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- kortaf:
- afkorten:
-
Wiktionary:
- kortaf → einsiblig, kurz angebunden, wortkarg, abschüssig, steil, barsch, brüsk, schroff, zerklüftet, abrupt, jäh, zusammenhanglos, unvermutet, plötzlich, unvorbereitet, zusammenhanglös, starr, steif, unstet
- afkorten → abbreviieren
- afkorten → abkürzen, kürzen, summieren, zusammenfassen, verkürzen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kortaf (Nederlands) in het Duits
kortaf:
-
kortaf (bruusk; nors; onzacht)
-
kortaf (zonder omhaal; bot)
angebunden; brüsk; einsilbig; kurz angebunden; ohne Umschweife-
angebunden bijvoeglijk naamwoord
-
brüsk bijvoeglijk naamwoord
-
einsilbig bijvoeglijk naamwoord
-
kurz angebunden bijvoeglijk naamwoord
-
ohne Umschweife bijvoeglijk naamwoord
-
-
kortaf (snauwend; wrevelig; korzelig)
schroff; reizbar; mürrisch; kurzweg; verdrießlich-
schroff bijvoeglijk naamwoord
-
reizbar bijvoeglijk naamwoord
-
mürrisch bijvoeglijk naamwoord
-
kurzweg bijvoeglijk naamwoord
-
verdrießlich bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor kortaf:
Wiktionary: kortaf
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• kortaf | → einsiblig; kurz angebunden; wortkarg | ↔ abrupt — curt in manner |
• kortaf | → abschüssig; steil; barsch; brüsk; schroff; zerklüftet; abrupt; jäh; zusammenhanglos; unvermutet; plötzlich; unvorbereitet; zusammenhanglös | ↔ abrupt — Dont la pente est escarpée et comme rompre. |
• kortaf | → schroff; zerklüftet; abrupt; jäh; zusammenhanglos; unvermutet; plötzlich; unvorbereitet; zusammenhanglös | ↔ brusque — Qui agir par saccades violentes. |
• kortaf | → steil; schroff; abschüssig; jäh; starr; steif | ↔ raide — Traductions à trier suivant le sens |
• kortaf | → unstet | ↔ saccadé — Qui est brusque et irrégulier. |
• kortaf | → plötzlich; schroff; zerklüftet; abrupt; jäh; zusammenhanglos; unvermutet; unvorbereitet; zusammenhanglös | ↔ soudain — Qui est subit, prompt. |
afkorten:
-
afkorten
Conjugations for afkorten:
o.t.t.
- kort af
- kort af
- kort af
- korten af
- korten af
- korten af
o.v.t.
- kortte af
- kortte af
- kortte af
- kortten af
- kortten af
- kortten af
v.t.t.
- heb afgekort
- hebt afgekort
- heeft afgekort
- hebben afgekort
- hebben afgekort
- hebben afgekort
v.v.t.
- had afgekort
- had afgekort
- had afgekort
- hadden afgekort
- hadden afgekort
- hadden afgekort
o.t.t.t.
- zal afkorten
- zult afkorten
- zal afkorten
- zullen afkorten
- zullen afkorten
- zullen afkorten
o.v.t.t.
- zou afkorten
- zou afkorten
- zou afkorten
- zouden afkorten
- zouden afkorten
- zouden afkorten
diversen
- kort af!
- kort af!
- afgekort
- afkortende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor afkorten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Abkürzen | afkorten | bekorten; inkorten; korten; korter maken; snoeien; verkorten |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abkürzen | afkorten | besnoeien; knippen; snoeien; trimmen |
kürzen | afkorten | achteruitgaan; afnemen; bekorten; beperken; besnoeien; declineren; inkorten; inkrimpen; inperken; kleiner maken; knippen; kort knippen; kort maken; korten; korter maken; krimpen; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; slinken; snoeien; trimmen; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen |
verkürzen | afkorten | bekorten; inkorten; korten; korter maken; verkorten |
Wiktionary: afkorten
afkorten
Cross Translation:
verb
-
transitiv, Linguistik: in Schrift und Druck abkürzen oder durch ein Zeichen ersetzen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• afkorten | → abkürzen; kürzen | ↔ abbreviate — to make shorter |
• afkorten | → summieren; zusammenfassen; abkürzen; verkürzen | ↔ abréger — rendre plus court. |
• afkorten | → abkürzen; verkürzen | ↔ raccourcir — rendre plus court. |
Computer vertaling door derden: