Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bol (Nederlands) in het Duits
bol:
-
bol (bolstaand)
gewölbt; rund; aufgebauscht; gespannt; prall; ausgestopft; aufgedunsen-
gewölbt bijvoeglijk naamwoord
-
rund bijvoeglijk naamwoord
-
aufgebauscht bijvoeglijk naamwoord
-
gespannt bijvoeglijk naamwoord
-
prall bijvoeglijk naamwoord
-
ausgestopft bijvoeglijk naamwoord
-
aufgedunsen bijvoeglijk naamwoord
-
-
bol (bolvormig; kogelvormig)
kugelformig-
kugelformig bijvoeglijk naamwoord
-
-
bol (kogelrond; sferisch; rond)
Vertaal Matrix voor bol:
Verwante woorden van "bol":
Antoniemen van "bol":
Verwante definities voor "bol":
Wiktionary: bol
bol
Cross Translation:
noun
bol
-
een driedimensionaal rond lichaam zie sfeer
-
zie bloembol
- bol → Blumenzwiebel
adjective
noun
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• bol | → Ball; Kugel | ↔ ball — solid or hollow sphere |
• bol | → konvex | ↔ convex — curved or bowed outward like the outside of a bowl or sphere or circle |
• bol | → Kornblume | ↔ cornflower — Centaurea cyanus |
• bol | → Schaufel; Schippe | ↔ scoop — any cup- or bowl-shaped object |
• bol | → Kugel | ↔ sphere — mathematics: regular three-dimensional object |
• bol | → Kugel | ↔ sphere — spherical physical object |
• bol | → Zwiebel; Knolle; Bulbus | ↔ bulbe — (botanique) Organe végétal souterrain formé par un bourgeon entouré de feuilles charnues, permettant à la plante de reformer chaque année ses parties aériennes. |
• bol | → Kugel; Sphäre | ↔ sphère — géométrie|fr surface dans l’espace à trois dimensions dont tous les points sont situés à une même distance d’un point appelé centre. |
• bol | → Gewölbe | ↔ voute — (architecture) ouvrage de maçonnerie cintrer, en arc, dont les pièces se soutiennent les unes les autres, qui sert à couvrir un espace. |
• bol | → Gewölbe | ↔ voûte — (architecture) ouvrage de maçonnerie cintrer, en arc, dont les pièces se soutiennent les unes les autres, qui sert à couvrir un espace. |
bol vorm van bollen:
-
de bollen (ballen)
-
bollen (opbollen)
aufbauschen; sich wölben-
sich wölben werkwoord (wölbe mich, wölbst dich, wölbt sich, wölbte sich, wölbtet euch, sich gewölbt)
Conjugations for bollen:
o.t.t.
- bol
- bolt
- bolt
- bollen
- bollen
- bollen
o.v.t.
- bolde
- bolde
- bolde
- bolden
- bolden
- bolden
v.t.t.
- heb gebold
- hebt gebold
- heeft gebold
- hebben gebold
- hebben gebold
- hebben gebold
v.v.t.
- had gebold
- had gebold
- had gebold
- hadden gebold
- hadden gebold
- hadden gebold
o.t.t.t.
- zal bollen
- zult bollen
- zal bollen
- zullen bollen
- zullen bollen
- zullen bollen
o.v.t.t.
- zou bollen
- zou bollen
- zou bollen
- zouden bollen
- zouden bollen
- zouden bollen
en verder
- ben gebold
- bent gebold
- is gebold
- zijn gebold
- zijn gebold
- zijn gebold
diversen
- bol!
- bolt!
- gebold
- bollend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bollen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Bälle | ballen; bollen | kogels |
Kugeln | ballen; bollen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aufbauschen | bollen; opbollen | aandikken; iets overdreven voorstellen; opblazen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven |
sich wölben | bollen; opbollen |