Nederlands

Uitgebreide vertaling voor smeren (Nederlands) in het Duits

smeren:

smeren werkwoord (smeer, smeert, smeerde, smeerden, gesmeerd)

  1. smeren (invetten; oliën; inoliën)
    schmieren; ölen; einschmieren; fetten; einfetten; abschmieren
    • schmieren werkwoord (schmiere, schmierest, schmieret, schmierete, schmieretet, geschmiert)
    • ölen werkwoord (öle, ölst, ölt, ölte, öltet, geölt)
    • einschmieren werkwoord (schmiere ein, schmierst ein, schmiert ein, schmierte ein, schmiertet ein, eingeschmiert)
    • fetten werkwoord (fette, fettest, fettet, fettete, fettetet, gefettet)
    • einfetten werkwoord (fette ein, fettest ein, fettet ein, fettete ein, fettetet ein, eingefettet)
    • abschmieren werkwoord (schmiere ab, schmierst ab, schmiert ab, schmierte ab, schmiertet ab, abgeschmiert)
  2. smeren (vertrekken; weggaan; verwijderen; )
    abfahren; abreisen; losfahren; ausfahren; schmieren; wegfahren; wegreisen; ölen; fetten; aufbrechen; einfetten; einschiffen; fortreisen; fortfahren; einschmieren
    • abfahren werkwoord
    • abreisen werkwoord (reise ab, reisst ab, reist ab, reiste ab, reistet ab, abgereist)
    • losfahren werkwoord (fahre los, fährst los, fährt los, fuhr los, fuhrt los, losgefahren)
    • ausfahren werkwoord (fahre aus, fährst aus, fährt aus, fuhr aus, fuhret aus, ausgefahren)
    • schmieren werkwoord (schmiere, schmierest, schmieret, schmierete, schmieretet, geschmiert)
    • wegfahren werkwoord (fahre weg, fährst weg, fährt weg, fuhr weg, fuhret weg, weggefahren)
    • wegreisen werkwoord (reise weg, reisest weg, reist weg, reiste weg, reistet weg, weggereist)
    • ölen werkwoord (öle, ölst, ölt, ölte, öltet, geölt)
    • fetten werkwoord (fette, fettest, fettet, fettete, fettetet, gefettet)
    • aufbrechen werkwoord (breche auf, brichst auf, bricht auf, brach auf, bracht auf, aufgebrochen)
    • einfetten werkwoord (fette ein, fettest ein, fettet ein, fettete ein, fettetet ein, eingefettet)
    • einschiffen werkwoord (schiffe ein, schiffst ein, schifft ein, schiffte ein, schifftet ein, eingeschifft)
    • fortreisen werkwoord (riese fort, reist fort, reiste fort, reistet fort, fortgereist)
    • fortfahren werkwoord (fahre fort, fährst fort, fährt fort, fuhr fort, fuhrt fort, fortgefahren)
    • einschmieren werkwoord (schmiere ein, schmierst ein, schmiert ein, schmierte ein, schmiertet ein, eingeschmiert)

Conjugations for smeren:

o.t.t.
  1. smeer
  2. smeert
  3. smeert
  4. smeren
  5. smeren
  6. smeren
o.v.t.
  1. smeerde
  2. smeerde
  3. smeerde
  4. smeerden
  5. smeerden
  6. smeerden
v.t.t.
  1. heb gesmeerd
  2. hebt gesmeerd
  3. heeft gesmeerd
  4. hebben gesmeerd
  5. hebben gesmeerd
  6. hebben gesmeerd
v.v.t.
  1. had gesmeerd
  2. had gesmeerd
  3. had gesmeerd
  4. hadden gesmeerd
  5. hadden gesmeerd
  6. hadden gesmeerd
o.t.t.t.
  1. zal smeren
  2. zult smeren
  3. zal smeren
  4. zullen smeren
  5. zullen smeren
  6. zullen smeren
o.v.t.t.
  1. zou smeren
  2. zou smeren
  3. zou smeren
  4. zouden smeren
  5. zouden smeren
  6. zouden smeren
en verder
  1. ben gesmeerd
  2. bent gesmeerd
  3. is gesmeerd
  4. zijn gesmeerd
  5. zijn gesmeerd
  6. zijn gesmeerd
diversen
  1. smeer!
  2. smeert!
  3. gesmeerd
  4. smerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor smeren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abfahren afvaart; afvaren; uitvaren
abreisen afvaart; afvaren; uitvaren
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abfahren afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; afsteken; afvaren; heengaan; verdwijnen; verlaten; wegreizen; wegrijden; wegtrekken; wegvaren
abreisen afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken
abschmieren inoliën; invetten; oliën; smeren doorsmeren
aufbrechen afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken gaan; heengaan; huizen kraken; kapotmaken; knakken; kraken; losbarsten; losbreken; losscheuren; moeren; mollen; omhoogkomen; opbreken; openbreken; openrijten; openrukken; openscheuren; opensperren; opstappen; opstijgen; opvliegen; rijten; vertrekken; weggaan
ausfahren afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afvaren; fulmineren; razen; te keer gaan; tekeergaan; tieren; uitrijden; uitvaren; van wal gaan
einfetten afreizen; inoliën; invetten; oliën; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken doorsmeren
einschiffen afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken aan boord gaan; aan boord klimmen; inschepen; scheep gaan; verschepen
einschmieren afreizen; inoliën; invetten; oliën; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken doorsmeren; insmeren; viesmaken; vuilmaken
fetten afreizen; inoliën; invetten; oliën; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken doorsmeren
fortfahren afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken aanhouden; afreizen; afvoeren; continueren; doorgaan; een stapje verder gaan; heengaan; meedragen; verdergaan; verdwijnen; verlaten; vervolgen; voortgaan; voortzetten; wegdragen; wegreizen; wegsjouwen; wegslepen; wegtrekken; wegvoeren
fortreisen afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken
losfahren afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afsteken; afvaren; wegrijden; wegvaren
schmieren afreizen; inoliën; invetten; oliën; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken doorsmeren; keutelen; kladden; kladderen; kliederen; klodderen; knoeien; morsen; neerkladden; vlekken
wegfahren afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; afsteken; afvaren; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegrijden; wegtrekken; wegvaren
wegreisen afreizen; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken afreizen; gaan; heengaan; opbreken; opstappen; verdwijnen; verlaten; vertrekken; weggaan; wegreizen; wegtrekken
ölen afreizen; inoliën; invetten; oliën; opstappen; smeren; vertrekken; verwijderen; weggaan; wegreizen; wegtrekken doorsmeren; zalven

Verwante woorden van "smeren":


Wiktionary: smeren

smeren
verb
  1. Gastronomie: mit Butter bestreichen

Cross Translation:
FromToVia
smeren schmieren lubricate — to make slippery or smooth
smeren ölen; einölen oil — lubricate with oil
smeren schmieren smear — to spread (a substance)
smeren auftragen; beschmieren; bestreichen spread — to smear, distribute in a thin layer
smeren schmieren enduire — Traductions à trier suivant le sens
smeren schmieren; betten; ausbreiten; ausrecken; strecken; ausstrecken; erstrecken; aufspannen; ausspannen; auslegen; auswerfen; aufhängen; recken; ausdehnen; dehnen; erweitern; verdünnen; verwässern; diluieren étendre — Traductions à trier suivant le sens

smeren vorm van smeer:

smeer [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de smeer (vet; reuzel; olie)
    Öl; Fett; die Schmiere; Schmalz
    • Öl [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Fett [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Schmiere [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Schmalz [das ~] zelfstandig naamwoord
  2. de smeer (smeersel; zalf; balsem; smeerseltje; smeerzalf)
    die Salbe; der Balsam
    • Salbe [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Balsam [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor smeer:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Balsam balsem; smeer; smeersel; smeerseltje; smeerzalf; zalf
Fett olie; reuzel; smeer; vet boter; brillantine; haarolie; olie; zonnebrandolie
Salbe balsem; smeer; smeersel; smeerseltje; smeerzalf; zalf
Schmalz olie; reuzel; smeer; vet overdreven sentimentaliteit; reuzel
Schmiere olie; reuzel; smeer; vet olie; smeerolie; zonnebrandolie
Öl olie; reuzel; smeer; vet aardolie; motorolie; olie; zonnebrandolie

Verwante woorden van "smeer":


Wiktionary: smeer

smeer
noun
  1. Paste, Putzmittel für Schuhe oder auch Parkett, die nach dem Auftragen auf Glanz poliert wird

Cross Translation:
FromToVia
smeer Fett grease — animal fat
smeer Fett graisse — À trier

Verwante vertalingen van smeren