Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. appel:
  2. appèl:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor appel (Nederlands) in het Duits

appel:

appel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de appel (naamafroeping)
    der Appell
    • Appell [der ~] zelfstandig naamwoord

appel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de appel (appel vrucht)
    der Appell; die Berufung
    • Appell [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Berufung [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de appel (appels)
    die Äpfel
    • Äpfel [die ~] zelfstandig naamwoord
  3. de appel (handappel)
    der Apfel
    • Apfel [der ~] zelfstandig naamwoord
  4. de appel (moesappel)
    der Kochapfel; der Musapfel

Vertaal Matrix voor appel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Apfel appel; handappel
Appell appel; appel vrucht; naamafroeping beroep juridisch
Berufung appel; appel vrucht beroep juridisch; missie; roeping; zending met speciale opdracht
Kochapfel appel; moesappel stoofappel
Musapfel appel; moesappel
Äpfel appel; appels

Verwante woorden van "appel":

  • appelen, appels, appeltje, appeltjes

Verwante definities voor "appel":

  1. ronde vrucht met klokhuis en pitjes1
    • als je trek hebt, neem je maar een appel1

Wiktionary: appel

appel
noun
  1. rundliche Frucht des Apfelbaums mit Schale, Fruchtfleisch und Kerngehäuse

Cross Translation:
FromToVia
appel Apfel apple — fruit
appel Appell roll call — reading of a list of names and responses
appel Apfel pomme — Fruit
appel Benutzung; Gebrauch; Appellation; Berufung; Anrufung; Aufruf recoursaction par laquelle on rechercher de l’assistance, du secours.

appèl:

appèl [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het appèl
    der Apell
    • Apell [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor appèl:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Apell appèl

Verwante vertalingen van appel