Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. trant:
  2. Wiktionary:
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. tränen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor trant (Nederlands) in het Duits

trant:

trant [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de trant (methode; manier; handelwijze; )
    die Methode; die Art
    • Methode [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Art [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor trant:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Art handelwijze; manier; methode; procedure; trant; wijs; wijze aard; geaardheid; gemoed; gemoedsaard; gemoedsgesteldheid; genre; gesteldheid; hoedanigheid; inborst; inslag; karakter; kwaliteit; mentaliteit; natuur; ras; slag; soort; stam; temperament; type; volksstam
Methode handelwijze; manier; methode; procedure; trant; wijs; wijze aanpak; arbeidsmethodiek; gedragslijn; methode; procédé; werkmethode; werkwijze

Wiktionary: trant


Cross Translation:
FromToVia
trant Weg; Art; Manier; Weise manièrefaçon dont une chose se produire.
trant Stil style — (botanique) filament reliant l’ovaire au stigmate, au centre de la fleur.



Duits

Uitgebreide vertaling voor trant (Duits) in het Nederlands

tränen:

tränen werkwoord (träne, tränst, tränt, tränte, träntet, getränt)

  1. tränen
    tranen; huilen; tranen afscheiden
    • tranen werkwoord (traan, traant, traande, traanden, getraand)
    • huilen werkwoord (huil, huilt, huilde, huilden, gehuild)
    • tranen afscheiden werkwoord

Conjugations for tränen:

Präsens
  1. träne
  2. tränst
  3. tränt
  4. tränen
  5. tränt
  6. tränen
Imperfekt
  1. tränte
  2. träntest
  3. tränte
  4. tränten
  5. träntet
  6. tränten
Perfekt
  1. habe getränt
  2. hast getränt
  3. hat getränt
  4. haben getränt
  5. habt getränt
  6. haben getränt
1. Konjunktiv [1]
  1. träne
  2. tränest
  3. träne
  4. tränen
  5. tränet
  6. tränen
2. Konjunktiv
  1. tränte
  2. träntest
  3. tränte
  4. tränten
  5. träntet
  6. tränten
Futur 1
  1. werde tränen
  2. wirst tränen
  3. wird tränen
  4. werden tränen
  5. werdet tränen
  6. werden tränen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde tränen
  2. würdest tränen
  3. würde tränen
  4. würden tränen
  5. würdet tränen
  6. würden tränen
Diverses
  1. trän!
  2. tränt!
  3. tränen Sie!
  4. getränt
  5. tränend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor tränen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tranen Tränen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
huilen tränen brüllen; flennen; greinen; heulen; jammern; kreischen; plärren; schreien; wehklagen; weinen
tranen tränen
tranen afscheiden tränen

Wiktionary: tränen


Cross Translation:
FromToVia
tränen wateren water — to fill with or secrete water