Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kruipen (Nederlands) in het Duits

kruipen:

kruipen werkwoord (kruip, kruipt, kroop, kropen, gekropen)

  1. kruipen (sluipen)
    schleichen; schlüpfen; kriechen; schlummern; sich anschleichen
    • schleichen werkwoord
    • schlüpfen werkwoord (schlüpfe, schlüpfst, schlüpft, schlüpfte, schlüpftet, geschlüpft)
    • kriechen werkwoord (krieche, kriechst, kriecht, kriechte, kriechtet, gekriecht)
    • schlummern werkwoord (schlummere, schlummerst, schlummert, schlummerte, schlummertet, geschlummert)
    • sich anschleichen werkwoord
  2. kruipen (stroop om de mond smeren; vleien; flikflooien; flatteren; vlemen)
    schmeicheln; flattieren; Honig um den Bart schmieren; schwänzeln
    • schmeicheln werkwoord (schmeichele, schmeichelst, schmeichelt, schmeichelte, schmeicheltet, geschmeichet)
    • flattieren werkwoord (flattiere, flattierst, flattiert, flattierte, flattiertet, flattiert)
    • schwänzeln werkwoord (schwänzele, schwänzelst, schwänzelt, schwänzelte, schwänzeltet, geschwänzelt)
  3. kruipen (krioelen; wemelen)
    kriechen; wimmeln; quirlen; kribbeln
    • kriechen werkwoord (krieche, kriechst, kriecht, kriechte, kriechtet, gekriecht)
    • wimmeln werkwoord (wimmele, wimmelst, wimmelt, wimmelte, wimmeltet, gewimmelt)
    • quirlen werkwoord (quirle, quirlst, quirlt, quirlte, quirltet, gequirlt)
    • kribbeln werkwoord (kribbele, kribbelst, kribbelt, kribbelte, kribbeltet, gekribbelt)
  4. kruipen (onderdanig zijn)
  5. kruipen
    kriechen; krabbeln
    • kriechen werkwoord (krieche, kriechst, kriecht, kriechte, kriechtet, gekriecht)
    • krabbeln werkwoord (krabbele, krabbelst, krabbelt, krabbelte, krabbeltet, gekrabbelt)

Conjugations for kruipen:

o.t.t.
  1. kruip
  2. kruipt
  3. kruipt
  4. kruipen
  5. kruipen
  6. kruipen
o.v.t.
  1. kroop
  2. kroop
  3. kroop
  4. kropen
  5. kropen
  6. kropen
v.t.t.
  1. heb gekropen
  2. hebt gekropen
  3. heeft gekropen
  4. hebben gekropen
  5. hebben gekropen
  6. hebben gekropen
v.v.t.
  1. had gekropen
  2. had gekropen
  3. had gekropen
  4. hadden gekropen
  5. hadden gekropen
  6. hadden gekropen
o.t.t.t.
  1. zal kruipen
  2. zult kruipen
  3. zal kruipen
  4. zullen kruipen
  5. zullen kruipen
  6. zullen kruipen
o.v.t.t.
  1. zou kruipen
  2. zou kruipen
  3. zou kruipen
  4. zouden kruipen
  5. zouden kruipen
  6. zouden kruipen
en verder
  1. ben gekropen
  2. bent gekropen
  3. is gekropen
  4. zijn gekropen
  5. zijn gekropen
  6. zijn gekropen
diversen
  1. kruip!
  2. kruipt!
  3. gekropen
  4. kruipend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kruipen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Honig um den Bart schmieren flatteren; flikflooien; kruipen; stroop om de mond smeren; vleien; vlemen flemen; flikflooien
ergeben sein kruipen; onderdanig zijn
flattieren flatteren; flikflooien; kruipen; stroop om de mond smeren; vleien; vlemen afkleden
krabbeln kruipen jeuken; kriebelen
kribbeln krioelen; kruipen; wemelen jeuken; kriebelen
kriechen krioelen; kruipen; sluipen; wemelen
quirlen krioelen; kruipen; wemelen draaien; klutsen; kolken; ronddraaien; wemelen; wriemelen
schleichen kruipen; sluipen
schlummern kruipen; sluipen dutten; een dutje doen; gedachteloos zijn; maffen; meuren; pitten; slapen; sluimeren; suffen; verborgen aanwezig zijn
schlüpfen kruipen; sluipen naar buiten hangen; uithangen
schmeicheln flatteren; flikflooien; kruipen; stroop om de mond smeren; vleien; vlemen flemen; flikflooien; lief doen; opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren
schwänzeln flatteren; flikflooien; kruipen; stroop om de mond smeren; vleien; vlemen flemen; flikflooien; kwispelen; kwispelstaarten
sich anschleichen kruipen; sluipen
untertänig sein kruipen; onderdanig zijn
unterwürfig sein kruipen; onderdanig zijn
wimmeln krioelen; kruipen; wemelen wemelen; wriemelen

Antoniemen van "kruipen":


Verwante definities voor "kruipen":

  1. je als mens op handen en voeten verplaatsen1
    • het kind kruipt naar de bank1
  2. langzaam voorbijgaan1
    • de uren kruipen1

Wiktionary: kruipen

kruipen
verb
  1. (ergatief) zich laag bij de grond, meest op handen en knieën gericht voortbewegen

Cross Translation:
FromToVia
kruipen kriechen; krabbeln crawl — to move along the ground
kruipen schleichen creep — move slowly and quietly in a particular direction
kruipen kriechen creep — grow across a surface rather than upwards
kruipen kriechen; schleimen grovel — to be nice in the hope of securing something
kruipen kriechen ramper — Traductions à trier suivant le sens

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van kruipen