Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- handigheid:
- handig:
-
Wiktionary:
- handigheid → Geschicklichkeit, Geschick
- handigheid → Geschicklichkeit, Fingerfertigkeit, nützlich, Adresse, Wohnungsangabe, Anschrift, Gewandtheit
- handig → tüchtig, fähig, geschickt, gewandt, praktisch, handlich, anstellig, vielseitig, schlau, gescheit, behende, fix, geübt
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor handigheid (Nederlands) in het Duits
handigheid:
-
de handigheid (kunstgreep; kunst; behendigheid; truc; kunstje)
-
de handigheid
die Gewandtheit -
de handigheid (kunst; truc; toer; kneep)
die Kunst; die Künste; der Trick; der Kniff; die Gewandtheit; die Geschicktheit; Wissen; die Geschicklichkeit; die Tüchtigkeit; der Sachverstand; die Kenntnis; die Fertigkeit; die Gelehrtheit
Vertaal Matrix voor handigheid:
Verwante woorden van "handigheid":
Wiktionary: handigheid
handigheid
Cross Translation:
noun
-
die Fähigkeit, eine Sache schnell und ohne großen Aufwand zu erledigen
-
Plural ungebräuchlich: Fähigkeit
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• handigheid | → Geschicklichkeit; Fingerfertigkeit | ↔ dexterity — skill in performing tasks, especially with the hands |
• handigheid | → nützlich | ↔ utility — state or condition of being useful |
• handigheid | → Adresse; Wohnungsangabe; Anschrift | ↔ adresse — indication, désignation, soit du destinataire, soit de la destination où il falloir aller ou envoyer. |
• handigheid | → Geschicklichkeit; Gewandtheit | ↔ habileté — facilité, disposition, qualité qui rend propre à faire certaines choses, à réussir dans certaines actions, en particulier en utilisant ses mains. |
handigheid vorm van handig:
-
handig (nuttig)
-
handig (behendig; vaardig; bekwaam; kundig)
handlich; geschickt; klug; treffend; tüchtig; pfiffig; spitzfindig; gewandt; tauglich; geübt; raffiniert; scharfsinnig; schlau-
handlich bijvoeglijk naamwoord
-
geschickt bijvoeglijk naamwoord
-
klug bijvoeglijk naamwoord
-
treffend bijvoeglijk naamwoord
-
tüchtig bijvoeglijk naamwoord
-
pfiffig bijvoeglijk naamwoord
-
spitzfindig bijvoeglijk naamwoord
-
gewandt bijvoeglijk naamwoord
-
tauglich bijvoeglijk naamwoord
-
geübt bijvoeglijk naamwoord
-
raffiniert bijvoeglijk naamwoord
-
scharfsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
schlau bijvoeglijk naamwoord
-
-
handig (bruikbaar; nuttig; inzetbaar; werkbaar)
brauchbar; benutzbar; verwendbar-
brauchbar bijvoeglijk naamwoord
-
benutzbar bijvoeglijk naamwoord
-
verwendbar bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor handig:
Verwante woorden van "handig":
Synoniemen voor "handig":
Verwante definities voor "handig":
Wiktionary: handig
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• handig | → tüchtig; fähig | ↔ able — skillful |
• handig | → geschickt; gewandt | ↔ adroit — dextrous |
• handig | → gewandt; geschickt | ↔ cunning — skillful |
• handig | → geschickt | ↔ deft — skillful |
• handig | → praktisch; handlich; anstellig | ↔ handy — easy to use |
• handig | → vielseitig | ↔ versatile — having varied uses or many functions |
• handig | → geschickt; gewandt; schlau; gescheit | ↔ adroit — Qui a de l’adresse. (Sens général). |
• handig | → anstellig; behende; fix; geschickt; geübt; gewandt | ↔ habile — adroit ; qui fait ce qu’il entreprendre avec souplesse. |