Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afrossen (Nederlands) in het Duits

afrossen:

afrossen werkwoord (ros af, rost af, roste af, rosten af, afgerost)

  1. afrossen (afranselen; aftuigen; aframmelen; in elkaar timmeren; toetakelen)
    verprügeln; zusammenschlagen; durchprügeln
    • verprügeln werkwoord (verprügele, verprügelst, verprügelt, verprügelte, verprügeltet, verprügelt)
    • zusammenschlagen werkwoord (schlage zusammen, schlägt zusammen, schlug zusammen, schlugt zusammen, zusammengeschlagen)
    • durchprügeln werkwoord (prügele durch, prügelst durch, prügelt durch, prügelte durch, prügeltet durch, durchprügelt)

Conjugations for afrossen:

o.t.t.
  1. ros af
  2. rost af
  3. rost af
  4. rossen af
  5. rossen af
  6. rossen af
o.v.t.
  1. roste af
  2. roste af
  3. roste af
  4. rosten af
  5. rosten af
  6. rosten af
v.t.t.
  1. heb afgerost
  2. hebt afgerost
  3. heeft afgerost
  4. hebben afgerost
  5. hebben afgerost
  6. hebben afgerost
v.v.t.
  1. had afgerost
  2. had afgerost
  3. had afgerost
  4. hadden afgerost
  5. hadden afgerost
  6. hadden afgerost
o.t.t.t.
  1. zal afrossen
  2. zult afrossen
  3. zal afrossen
  4. zullen afrossen
  5. zullen afrossen
  6. zullen afrossen
o.v.t.t.
  1. zou afrossen
  2. zou afrossen
  3. zou afrossen
  4. zouden afrossen
  5. zouden afrossen
  6. zouden afrossen
diversen
  1. ros af!
  2. rost af!
  3. afgerost
  4. afrossende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

afrossen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afrossen (afranseling; pak slaag; afranselen)
    die Geißelung

Vertaal Matrix voor afrossen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Geißelung afranselen; afranseling; afrossen; pak slaag bijtende bespotting; geseling; hekeling
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
durchprügeln 'n aframmeling geven; aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; toetakelen
verprügeln 'n aframmeling geven; aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; toetakelen in elkaar slaan; toetakelen
zusammenschlagen 'n aframmeling geven; aframmelen; afranselen; afrossen; aftuigen; in elkaar rammen; in elkaar timmeren; toetakelen in elkaar timmeren; ineenslaan; ineentimmeren; tegen elkaar slaan; timmerend in elkaar zetten