Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afzenden (Nederlands) in het Duits

afzenden:

afzenden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. afzenden (versturen; verzenden; posten; wegsturen)
    Abschicken; Absenden; die Postzustellung

Vertaal Matrix voor afzenden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Abschicken afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen
Absenden afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen verzending
Postzustellung afzenden; posten; versturen; verzenden; wegsturen posten; terpostbezorging

Wiktionary: afzenden


Cross Translation:
FromToVia
afzenden abfertigen; befördern; expedieren; fortsenden; spedieren; absenden; wegschicken; aufgeben; verfrachten expédier — Se hâter d’exécuter ou de conclure quelque chose.

Computer vertaling door derden: