Nederlands

Uitgebreide vertaling voor behandelen (Nederlands) in het Duits

behandelen:

behandelen werkwoord (behandel, behandelt, behandelde, behandelden, behandeld)

  1. behandelen (verzorgen)
    behandeln; versorgen
    • behandeln werkwoord (behandele, behandelst, behandelt, behandelte, behandeltet, behandelt)
    • versorgen werkwoord (versorge, versorgst, versorgt, versorgte, versorgtet, versorgt)
  2. behandelen (iets afhandelen)
    abhandeln; abfertigen; einklarieren
    • abhandeln werkwoord (handele ab, handelst ab, handelt ab, handelte ab, handeltet ab, abgehandelt)
    • abfertigen werkwoord (fertige ab, fertigst ab, fertigt ab, fertigte ab, fertigtet ab, abgefertigt)
    • einklarieren werkwoord (klariere ein, klarierst ein, klariert ein, klarierte ein, klariertet ein, einklariert)
  3. behandelen (onder behandeling nemen)
    behandeln
    • behandeln werkwoord (behandele, behandelst, behandelt, behandelte, behandeltet, behandelt)

Conjugations for behandelen:

o.t.t.
  1. behandel
  2. behandelt
  3. behandelt
  4. behandelen
  5. behandelen
  6. behandelen
o.v.t.
  1. behandelde
  2. behandelde
  3. behandelde
  4. behandelden
  5. behandelden
  6. behandelden
v.t.t.
  1. heb behandeld
  2. hebt behandeld
  3. heeft behandeld
  4. hebben behandeld
  5. hebben behandeld
  6. hebben behandeld
v.v.t.
  1. had behandeld
  2. had behandeld
  3. had behandeld
  4. hadden behandeld
  5. hadden behandeld
  6. hadden behandeld
o.t.t.t.
  1. zal behandelen
  2. zult behandelen
  3. zal behandelen
  4. zullen behandelen
  5. zullen behandelen
  6. zullen behandelen
o.v.t.t.
  1. zou behandelen
  2. zou behandelen
  3. zou behandelen
  4. zouden behandelen
  5. zouden behandelen
  6. zouden behandelen
diversen
  1. behandel!
  2. behandelt!
  3. behandeld
  4. behandelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor behandelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abfertigen behandelen; iets afhandelen uitklaren; verzenden
abhandeln behandelen; iets afhandelen afdingen; afdoen; afhandelen; afpingelen; beslechten; marchanderen; onderhandelen; pingelen; sjacheren; twist uit de weg ruimen
behandeln behandelen; onder behandeling nemen; verzorgen bejegenen
einklarieren behandelen; iets afhandelen inklaren; klaren
versorgen behandelen; verzorgen bekommeren; door zorgen bederven; financieel steunen; leiden tot iets; onderhouden; verplegen; verzorgen; zich zorgen maken; zorgen; zorgen voor; zorgen voor iemand; zorgen voor iets

Verwante definities voor "behandelen":

  1. erover praten of schrijven1
    • de leraar behandelt het onderwerp 'metalen'1
  2. met iets of iemand omgaan1
    • 'voorzichtig behandelen' stond er op de doos1
  3. proberen beter te maken1
    • de dokter behandelt de patiënt1

Wiktionary: behandelen

behandelen
verb
  1. verwerken
  2. bespreken, spreken of schrijven over

Cross Translation:
FromToVia
behandelen behandeln; abdecken cover — mention
behandelen umgehen; behandeln deal — handle, manage
behandelen auseinandersetzen deal with — take action with respect to (someone or something)
behandelen behandeln treat — to handle, deal with or behave towards in a specific way
behandelen genesen; heilen; behandeln; kurieren guérirdélivrer d’un mal physique.
behandelen genesen; heilen; behandeln; kurieren guérir — Se délivrer d’un mal physique.
behandelen versorgen; behandeln; heilen; kurieren; pflegen; warten soigneravoir soin de quelqu’un ou de quelque chose.
behandelen behandeln; traktieren; unterhandeln traiter — Traductions à trier suivant le sens

Verwante vertalingen van behandelen



Duits

Uitgebreide vertaling voor behandelen (Duits) in het Nederlands

behandeln:

behandeln werkwoord (behandele, behandelst, behandelt, behandelte, behandeltet, behandelt)

  1. behandeln (versorgen)
    behandelen; verzorgen
    • behandelen werkwoord (behandel, behandelt, behandelde, behandelden, behandeld)
    • verzorgen werkwoord (verzorg, verzorgt, verzorgde, verzorgden, verzorgd)
  2. behandeln
    behandelen; onder behandeling nemen
  3. behandeln (begegnen)
    bejegenen
    • bejegenen werkwoord (bejegen, bejegent, bejegende, bejegenden, bejegend)

Conjugations for behandeln:

Präsens
  1. behandele
  2. behandelst
  3. behandelt
  4. behandelen
  5. behandelt
  6. behandelen
Imperfekt
  1. behandelte
  2. behandeltest
  3. behandelte
  4. behandelten
  5. behandeltet
  6. behandelten
Perfekt
  1. habe behandelt
  2. hast behandelt
  3. hat behandelt
  4. haben behandelt
  5. habt behandelt
  6. haben behandelt
1. Konjunktiv [1]
  1. behandele
  2. behandelest
  3. behandele
  4. behandelen
  5. behandelet
  6. behandelen
2. Konjunktiv
  1. behandelte
  2. behandeltest
  3. behandelte
  4. behandelten
  5. behandeltet
  6. behandelten
Futur 1
  1. werde behandeln
  2. wirst behandeln
  3. wird behandeln
  4. werden behandeln
  5. werdet behandeln
  6. werden behandeln
1. Konjunktiv [2]
  1. würde behandeln
  2. würdest behandeln
  3. würde behandeln
  4. würden behandeln
  5. würdet behandeln
  6. würden behandeln
Diverses
  1. behandel!
  2. behandelt!
  3. behandelen Sie!
  4. behandelt
  5. behandelnd
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor behandeln:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
behandelen behandeln; versorgen abfertigen; abhandeln; einklarieren
bejegenen begegnen; behandeln
onder behandeling nemen behandeln
verzorgen behandeln; versorgen Sorge tragen für jemanden; für etwas sorgen; pflegen; sorgen; verpflegen; versorgen

Synoniemen voor "behandeln":


Wiktionary: behandeln

behandeln
verb
  1. verwerken
  2. bespreken, spreken of schrijven over
  3. iemand op een bepaalde wijze behandelen
  4. veranderen om iets voor een of ander doel geschikt te maken

Cross Translation:
FromToVia
behandeln behandelen cover — mention
behandeln te maken hebben met deal — be concerned with
behandeln regelen; behandelen deal — handle, manage
behandeln behandelen treat — to handle, deal with or behave towards in a specific way
behandeln genezen; helen; behandelen; cureren guérirdélivrer d’un mal physique.
behandeln beter worden; genezen; helen; behandelen; cureren guérir — Se délivrer d’un mal physique.
behandeln behartigen; verzorgen; behandelen; cureren; verplegen; zorgen soigneravoir soin de quelqu’un ou de quelque chose.
behandeln behandelen; onderhandelen; bewerken traiter — Traductions à trier suivant le sens