Nederlands

Uitgebreide vertaling voor binnenvallen (Nederlands) in het Duits

binnenvallen:

binnenvallen werkwoord (val binnen, valt binnen, viel binnen, vielen binnen, binnengevallen)

  1. binnenvallen (binnendringen; invallen)
    eindringen; hineindringen
    • eindringen werkwoord (dringe ein, dringst ein, dringt ein, dringte ein, dringtet ein, eingedringt)
    • hineindringen werkwoord (dringe hinein, dringst hinein, dringt hinein, drang hinein, drangt hinein, hineingedrungen)
  2. binnenvallen (onverwachts langskomen)
    einfallen; einrücken; einziehen; schneien; einholen; einbrechen; einwandern; hereinziehen; hereinschneien; hineinfallen; hineindringen
    • einfallen werkwoord
    • einrücken werkwoord (rücke ein, rückst ein, rückt ein, rückte ein, rücktet ein, eingerückt)
    • einziehen werkwoord (ziehe ein, ziehst ein, zieht ein, zog ein, zogt ein, eingezogen)
    • schneien werkwoord (schneie, schneist, schneit, schneite, schneitet, geschneit)
    • einholen werkwoord (hole ein, holst ein, holt ein, holte ein, holtet ein, eingeholt)
    • einbrechen werkwoord (breche ein, brichst ein, bricht ein, brach ein, brachet ein, eingebrochen)
    • einwandern werkwoord (wandere ein, wanderst ein, wandert ein, wanderte ein, wandertet ein, eingewandert)
    • hereinziehen werkwoord (ziehe herein, ziehst herein, zieht herein, zog herein, zogt herein, hereingezogen)
    • hereinschneien werkwoord (schneie herein, schneist herein, schneit herein, schneite herein, schneitet herein, hereingeschneit)
    • hineinfallen werkwoord (falle hinein, fällst hinein, fällt hinein, fiel hinein, fielt hinein, hineingefallen)
    • hineindringen werkwoord (dringe hinein, dringst hinein, dringt hinein, drang hinein, drangt hinein, hineingedrungen)

Conjugations for binnenvallen:

o.t.t.
  1. val binnen
  2. valt binnen
  3. valt binnen
  4. vallen binnen
  5. vallen binnen
  6. vallen binnen
o.v.t.
  1. viel binnen
  2. viel binnen
  3. viel binnen
  4. vielen binnen
  5. vielen binnen
  6. vielen binnen
v.t.t.
  1. ben binnengevallen
  2. bent binnengevallen
  3. is binnengevallen
  4. zijn binnengevallen
  5. zijn binnengevallen
  6. zijn binnengevallen
v.v.t.
  1. was binnengevallen
  2. was binnengevallen
  3. was binnengevallen
  4. waren binnengevallen
  5. waren binnengevallen
  6. waren binnengevallen
o.t.t.t.
  1. zal binnenvallen
  2. zult binnenvallen
  3. zal binnenvallen
  4. zullen binnenvallen
  5. zullen binnenvallen
  6. zullen binnenvallen
o.v.t.t.
  1. zou binnenvallen
  2. zou binnenvallen
  3. zou binnenvallen
  4. zouden binnenvallen
  5. zouden binnenvallen
  6. zouden binnenvallen
diversen
  1. val binnen!
  2. valt binnen!
  3. binnengevallen
  4. binnenvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

binnenvallen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. binnenvallen (invallen)
    Hereinplatzen; Hineinplatzen

Vertaal Matrix voor binnenvallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Hereinplatzen binnenvallen; invallen
Hineinplatzen binnenvallen; invallen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
einbrechen binnenvallen; onverwachts langskomen afglijden; aftakelen; afzakken; beroven; binnen breken; binnenbreken; doorbuigen; doordringen; doorzakken; een inbraak doen; inbreken; inzinken; penetreren; vervallen; wegglijden; wegzinken
eindringen binnendringen; binnenvallen; invallen betreden; binnen gaan; binnendringen; binnengaan; binnenkomen; binnenlopen; binnenstappen; binnentreden; doordringen; indringen; infiltreren; ingaan; penetreren
einfallen binnenvallen; onverwachts langskomen aflossen; bedenken; binnenmarcheren; binnentrekken; invallen; invallen voor iemand; memoriseren; naar binnen vallen; onthouden; remplaceren; te binnen schieten; te binnen vallen; vernieuwen; vervangen; verwisselen
einholen binnenvallen; onverwachts langskomen binnenbrengen; binnenhalen; gelijkkomen; inhalen; inlopen; inwinnen; naar binnen halen; oogsten; plukken; trachten te krijgen; verzamelen
einrücken binnenvallen; onverwachts langskomen binnenmarcheren; binnentrekken; deponeren; leggen; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; opschuiven; plaats maken; plaatsen; stationeren; verplaatsen; verzetten; zetten
einwandern binnenvallen; onverwachts langskomen immigreren; migreren
einziehen binnenvallen; onverwachts langskomen afzuigen; binnenmarcheren; binnentrekken; een snuif nemen; eisen; iets verduren; incasseren; inmanen; insnuiven; inspringen; invorderen; inwinnen; opsnuiven; opvangen; opzuigen; snuiven; trachten te krijgen; verbeurdverklaren; vorderen; wegzuigen
hereinschneien binnenvallen; onverwachts langskomen binnensneeuwen
hereinziehen binnenvallen; onverwachts langskomen
hineindringen binnendringen; binnenvallen; invallen; onverwachts langskomen binnen gaan; binnendringen; doorboren; doordringen; gaatjes maken in; haven binnenvaren; indringen; infiltreren; penetreren; perforeren; zich binnenwroeten; zich binnenwurmen
hineinfallen binnenvallen; onverwachts langskomen haven binnenvaren; neerploffen; ploffen
schneien binnenvallen; onverwachts langskomen haven binnenvaren; sneeuwen

Wiktionary: binnenvallen


Cross Translation:
FromToVia
binnenvallen einfallen; eindringen; befallen envahir — Occuper par force (sens général)