Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. farceren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor farceren (Nederlands) in het Duits

farceren:

farceren werkwoord

  1. farceren (vullen; opvullen)
    abfüllen; anfüllen
    • abfüllen werkwoord (fülle ab, füllst ab, füllt ab, füllte ab, fülltet ab, abgefüllt)
    • anfüllen werkwoord (fülle an, füllst an, füllt an, füllte an, fülltet an, angefüllt)

Vertaal Matrix voor farceren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abfüllen farceren; opvullen; vullen bottelen; wegzakken; zakken in
anfüllen farceren; opvullen; vullen bijschenken; bijtanken; bijvullen; volmaken; volplempen; volstorten; vullen

Wiktionary: farceren

farceren
verb
  1. Gastronomie: mit einer zuvor hergestellten Farce füllen



Duits

Uitgebreide vertaling voor farceren (Duits) in het Nederlands