Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. installatie:
  2. installatie-:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor installatie (Nederlands) in het Duits

installatie:

installatie [de ~ (v)] zelfstandig naamwoord

  1. de installatie (aanstelling; benoeming)
    die Anstellung; die Beschäftigung; die Ernennung; der Job
  2. de installatie
  3. de installatie

Vertaal Matrix voor installatie:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anstellung aanstelling; benoeming; installatie taakverschaffing; tewerkstelling; werkverschaffing
Beschäftigung aanstelling; benoeming; installatie activiteit; ambacht; arbeid; bedrijvigheid; beroering; bezigheid; drukte; geraas; heibel; heksenketel; hobby; inspanning; job; karwei; karweitje; klusje; krachttoer; lawaai; leven; loonarbeid; loonwerk; opschudding; pandemonium; rumoer; taak; taakverschaffing; tewerkstelling; tumult; vak; werk; werkverschaffing; werkzaamheid
Ernennung aanstelling; benoeming; installatie aanduiding; benaming; benoeming; nominatie; personeelsbenoeming; voordracht
Job aanstelling; benoeming; installatie ambt; beroep; professie
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Installation installatie
Setup installatie

Verwante woorden van "installatie":

  • installaties

Wiktionary: installatie

installatie
noun
  1. Technik: montieren von Einzelteilen und Bezeichnung der fertig montierten Anlage
  2. Vorbereitung eines Computers, um mit ihm arbeiten zu können

Cross Translation:
FromToVia
installatie Installation installationaction par laquelle on installer.

installatie-:

installatie-

  1. installatie-
    setup
    • setup bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor installatie-:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
setup installatie-

Computer vertaling door derden: