Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
-
jongleren:
-
Wiktionary:
jongleren → jonglieren
jongleren → Jonglieren, Jonglage, jongieren, denken, gaukeln, jonglieren
-
Wiktionary:
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor jongleren (Nederlands) in het Duits
jongleren: (*Woord en zin splitter gebruikt)
- jong: jung; jugendlich; Junge; Jung
- leren: lernen; studieren; erlernen; aneignen; anlernen; einpauken; unterrichten; Unterricht bekommen; erziehen; lehren; beibringen; büffeln; unterweisen; Lernen; Studieren; einreißen; sich angewöhnen
- leer: Leiter; Stehleiter; Glaubenslehre; Leder
- jongen: Gauner; Taugenichts; Rüpel; Schelm; Bengel; Flegel; Lümmel; Frechdachs; Racker; Lausbube; Lausejunge; Straßenjunge; Junge bekommen; Junge werfen
Wiktionary: jongleren
jongleren
Cross Translation:
verb
-
eines oder mehrere Objekte werfen und wieder auffangen
Cross Translation:
| From | To | Via |
|---|---|---|
| • jongleren | → Jonglieren; Jonglage | ↔ juggling — moving of objects in an artful manner |
| • jongleren | → jongieren; denken; gaukeln; jonglieren | ↔ jongler — jonglerie|fr Faire sauter plusieurs boules ou autres objets, qui s’entrecroiser en passant d’une main, voire d’un pied, dans l’autre. |