Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. kegel:
  2. kegelen:
  3. Wiktionary:
Duits naar Nederlands:   Meer gegevens...
  1. Kegel:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kegel (Nederlands) in het Duits

kegel:

kegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de kegel (pilon)
    der Kegel
    • Kegel [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de kegel (alcolholadem)
    die Alkoholfahne; die Fahne

Vertaal Matrix voor kegel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Alkoholfahne alcolholadem; kegel
Fahne alcolholadem; kegel banier; standaard; vaan; vaandel; vaantje; vendel; vlag; vlaggetje; wimpel
Kegel kegel; pilon conus

Verwante woorden van "kegel":

  • kegelen, kegels, kegeltje, kegeltjes

Wiktionary: kegel

kegel
noun
  1. een meetkundig lichaam met een cirkel als grondvlak en uitlopend in een punt
kegel
noun
  1. Geometrie: Körper mit Kreisscheibe als Basis, in einer Spitze auslaufend
  2. Sport: beim Kegeln (Kegelspiel) benutzter, flaschenähnlich geformter Gegenstand

kegel vorm van kegelen:

kegelen werkwoord (kegel, kegelt, kegelde, kegelden, gekegeld)

  1. kegelen
    kegeln; kegelschieben
    • kegeln werkwoord (kegle, kegelst, kegelt, kegelte, kegeltet, gekegelt)
    • kegelschieben werkwoord (schiebe kegel, schiebst kegel, schiebt kegel, schiebte kegel, schiebtet kegel, kegel geschoben)

Conjugations for kegelen:

o.t.t.
  1. kegel
  2. kegelt
  3. kegelt
  4. kegelen
  5. kegelen
  6. kegelen
o.v.t.
  1. kegelde
  2. kegelde
  3. kegelde
  4. kegelden
  5. kegelden
  6. kegelden
v.t.t.
  1. heb gekegeld
  2. hebt gekegeld
  3. heeft gekegeld
  4. hebben gekegeld
  5. hebben gekegeld
  6. hebben gekegeld
v.v.t.
  1. had gekegeld
  2. had gekegeld
  3. had gekegeld
  4. hadden gekegeld
  5. hadden gekegeld
  6. hadden gekegeld
o.t.t.t.
  1. zal kegelen
  2. zult kegelen
  3. zal kegelen
  4. zullen kegelen
  5. zullen kegelen
  6. zullen kegelen
o.v.t.t.
  1. zou kegelen
  2. zou kegelen
  3. zou kegelen
  4. zouden kegelen
  5. zouden kegelen
  6. zouden kegelen
en verder
  1. is gekegeld
diversen
  1. kegel!
  2. kegelt!
  3. gekegeld
  4. kegelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kegelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
kegeln kegelen
kegelschieben kegelen

Verwante woorden van "kegelen":




Duits

Uitgebreide vertaling voor kegel (Duits) in het Nederlands

Kegel:

Kegel [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Kegel
    de kegel; pilon
    • kegel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • pilon [znw.] zelfstandig naamwoord
  2. der Kegel (Zapfen)
    de conus
    • conus [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor Kegel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
conus Kegel; Zapfen
kegel Kegel Alkoholfahne; Fahne
pilon Kegel

Synoniemen voor "Kegel":

  • Kegelkörper; Konus

Wiktionary: Kegel

Kegel
noun
  1. Geometrie: Körper mit Kreisscheibe als Basis, in einer Spitze auslaufend
  2. Sport: beim Kegeln (Kegelspiel) benutzter, flaschenähnlich geformter Gegenstand
Kegel
noun
  1. een meetkundig lichaam met een cirkel als grondvlak en uitlopend in een punt